ECLI:NL:GHAMS:2016:145

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
14/00889 en 14/00890
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar inkomstenbelasting door onjuiste postbezorging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaar tegen aanslagen inkomstenbelasting en een inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De inspecteur had de aanslagen opgelegd op 29 februari 2012, en het bezwaar was gemaakt op 11 april 2012. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend, omdat het pas op 16 april 2012 door de inspecteur was ontvangen. De belanghebbende stelde dat de termijnoverschrijding te wijten was aan een onjuist doorgegeven postbusnummer door zijn gemachtigde, maar het Hof oordeelde dat deze omstandigheid voor rekening en risico van de belanghebbende kwam. Het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 7 januari 2016, en de belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00889 en 14/00890
7 januari 2016
uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: drs. H.M.J. van den Acker
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 13/4650 en 13/4651 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 14 oktober 2014 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Noord-Holland,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 29 februari 2012 voor het jaar 2009 ten name van belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van € 35.088 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig met deze aanslag heeft de inspecteur bij afzonderlijke beschikkingen een verzuimboete opgelegd ter grootte van € 226 en € 675 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 29 februari 2012 voor het jaar 2009 ten name van belanghebbende een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. Gelijktijdig met deze aanslag is bij afzonderlijke beschikking € 108 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Na tegen de hiervoor vermelde aanslagen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 1 oktober 2013, de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 14 oktober 2014 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen beide aanslagen.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 mei 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 t/m 3 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt in die uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiser heeft bij brief van 11 april 2012 bezwaar gemaakt tegen de in geding zijnde aanslagen. Op het poststempel aangebracht op de enveloppe waarin verweerder het bezwaarschrift heeft ontvangen, staat: ‘frankering gecontroleerd NO1.120413.008468’.
2. Verweerder heeft eiser bij brief van 23 april 2012 het volgende meegedeeld:
“(…)
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend als het binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag bij mij is bezorgd. Omdat hieraan niet is voldaan, is uw bezwaarschrift niet tijdig ingediend. Daarom verklaar ik u niet-ontvankelijk in uw bezwaar. Het bezwaar wordt aangemerkt als een verzoek om ambtshalve herziening.
(…)
Ik beslis in beginsel binnen 6 weken na ontvangst van uw verzoekschrift. In dit geval wordt de termijn voor de beslissing opgeschort. (…)”
3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 oktober 2013 het bezwaar afgewezen.”
2.2.
Ook het Hof gaat van deze feiten uit, zij het dat op de envelop waarin de bezwaarschriften zaten die de inspecteur heeft ontvangen niet een stempel, maar een sticker is aangebracht met de tekst ‘frankering gecontroleerd NO1.120413.008468’.
2.3.
In het van het op de zitting verhandelde opgemaakte proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:

H.M.J. van den Acker
Ik heb het bezwaarschrift naar de Belastingdienst, kantoor Zaandam gestuurd en toen is het intern doorgestuurd naar kantoor Alkmaar. Ik dacht dat ik het persoonlijk had afgegeven in Alkmaar, maar dat was niet zo. Ik was een beetje in de war. Dit heeft bij de rechtbank niet in mijn voordeel gewerkt. Ik weet zeker dat ik het bezwaarschrift heb ingediend. Ik heb hier zelfs nog een aantekening van teruggevonden in mijn administratie. Het was bij het postsorteercentrum aan de Australiёhavenweg in Amsterdam. Ik heb het bezwaarschrift voor 21:00 in de brievenbus gedaan, dus nog voor de laatste buslichting. Ik weet niet hoe ik de poststempel op de envelop van mijn bezwaarschrift, waarop staat “120413”, precies moet lezen. Ik heb het bezwaarschrift echt op de post gedaan. De Australiёhavenweg is ergens in Amsterdam-West inderdaad. Er is een brievenbus, waarop je kan zien of de buslichting al is geweest. Ik was daar om 20:45 zag ik op de aantekening die ik heb gevonden.”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof primair in geschil of belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of de aanslagen naar de juiste bedragen zijn vastgesteld.

4.4. Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen:

Beoordeling van het geschil
1. Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) juncto artikel 22j, onderdeel a, van de Algemene wet in zake rijksbelastingen (hierna: de AWR) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening [is] gelegen vóór de dag van bekendmaking. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2. De aanslagen zijn gedagtekend 29 februari 2012. Gesteld noch gebleken is dat de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking, zodat de bezwaartermijn is aangevangen op 1 maart 2012. Alsdan had het bezwaarschrift uiterlijk op woensdag 11 april 2012 bij verweerder ingediend moeten worden, dan wel bij terpostbezorging uiterlijk op 11 april 2012 door verweerder uiterlijk 18 april 2012 moeten zijn ontvangen. Niet in geschil is dat verweerder op maandag 16 april 2012 het bezwaarschrift heeft ontvangen. Derhalve dient de vraag te worden beantwoord of aannemelijk is dat het bezwaarschrift uiterlijk op 11 april 2012 ter post is bezorgd. De rechtbank overweegt dat eiser ten aanzien van de bezorging van het bezwaarschrift uitermate vaag is gebleven. In het beroepschrift heeft hij betoogd dat ten gevolge van een onjuist doorgeven van het postbusadres van de gemachtigde, de gemachtigde stukken van verweerder te laat heeft ontvangen. Ter zitting is enerzijds verklaard dat het bezwaarschrift tijdig bij het belastingkantoor Alkmaar in de bus is gedaan, anderzijds is ook de stelling ingenomen dat het bezwaarschrift tijdig, dus 11 april 2012, ter post is bezorgd.
Gelet op de wisselende verklaringen en de tijdspanne tussen woensdag 11 april 2012 en de ontvangst door verweerder op maandag 16 april 2012, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het bezwaarschrift uiterlijk 11 april 2012 ter post is bezorgd.
Dit oordeel van de rechtbank vindt steun in het stempel dat is aangebracht op de enveloppe waarin het bezwaarschrift is ontvangen, waarop als datum 13 april 2012 staat vermeld. Als uitgangspunt heeft immers te gelden dat de terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het poststuk is afgestempeld, tenzij de belanghebbende aannemelijk maakt dat het poststuk vóór de datum van afstempeling ter post is bezorgd (Hoge Raad 28 januari 2011, 10/02285, ECLI:NL:HR:2011:BP2138). De rechtbank concludeert dat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend.
3. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Artikel 6:11 van de Awb ziet op gevallen waarin eiser redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat de gemachtigde een onjuist postbusnummer aan de Belastingdienst heeft doorgegeven, waardoor de gemachtigde stukken te laat heeft ontvangen. Dat is echter een omstandigheid die niet is te wijten aan de Belastingdienst en die derhalve voor rekening en risico van eiser dient te komen. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4. Het oordeel van de rechtbank dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is, brengt met zich dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel over de zaak.
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaarschrift ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat de beroepen gegrond dienen te worden verklaard.”
4.2.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank en de gronden waarop deze beslissing rust. Ook het Hof is van oordeel dat het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk is. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep naar voren heeft gebracht brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
Slotsom
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan mr. E.A.G. van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.S.H. Lange als griffier.
De beslissing is op 7 januari 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.