Uitspraak
mr. R.G.J. de Haan, kantoorhoudende te Amsterdam,
[B],
[C],
[D],
[E],
DE GEZAMENLIJKE ANDERE HOUDERS VAN AANDELEN OP NAAM IN HET GEPLAATST KAPITAAL VAN GRONTMIJ N.V.,
1.Het verloop van het geding
, waarvan zij houder zijn, aan[Sweco]
over te dragen op grond van primair art. 2:359c BW dan wel subsidiair art. 2:92a BW;
te veroordelen de vastgestelde prijs, vermeerderd met rente als voormeld onder c., te betalen aan degenen aan wie de aandelen toebehoren of zullen toebehoren, tegen levering van het onbezwaarde recht op die aandelen;
2.De vaststaande feiten
Long-Term Share Plan” (verder: de LTSP aandelen). Op 1 oktober 2015 zijn alle 5.459.246 financieringspreferente aandelen in Grontmij geconverteerd in 5.620.026 gewone aandelen.
3.De gronden van de beslissing
- i) de doorlopende tekst van de statuten van Grontmij zoals deze luiden na de akte van statutenwijziging van 1 oktober 2015 waaruit onder andere blijkt dat het maatschappelijk kapitaal € 37.500.000 bedraagt en is verdeeld in 150.000.000 gewone aandelen met een nominale waarde van € 0,25;
- ii) een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende Grontmij van 9 december 2015, waarin wordt vermeld dat het geplaatste en gestorte kapitaal € 19.028.535,75 bedraagt;
- iii) het aandeelhoudersregister van Grontmij waarin vermeld is het aantal aandelen dat Grontmij in haar eigen kapitaal houdt, te weten 280, en het aantal niet-girale aandelen dat Sweco houdt, te weten 5.818.663;
- iv) een verklaring van ABN AMRO Bank N.V. ten aanzien van het aantal girale aandelen dat Sweco in Grontmij houdt per 9 december 2015, te weten 68.324.959;
- v) een verklaring van mr. J.J.C.A. Leemrijse, notaris te Amsterdam, van 9 december 2015 waarin zij onder meer verklaart dat
op naammoeten dagvaarden op de in artikel 54 lid 2 Rv voorgeschreven wijze. Alvorens verder te beslissen, zal de Ondernemingskamer Sweco in de gelegenheid stellen [A] alsnog te doen dagvaarden, dan wel zich uit te laten over de vraag waarom [A] niet op naam is gedagvaard. Tevens wordt Sweco in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag welke consequenties dit heeft voor de op artikel 2:359c BW gegronde vordering, met name gelet op de drie maandentermijn van artikel 2:359c lid 3 BW.