2.Feiten
De rechtbank heeft in het mede bestreden tussenvonnis van 15 januari 2014 onder 2.1 tot en met 2.12 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en voor zover nodig aangevuld met andere feiten die in hoger beroep tussen partijen zijn komen vast te staan, gaat het in deze zaak om het volgende.
a. [appellanten] zijn eigenaar van het appartementsrecht plaatselijk bekend als [ adres 1] . Het appartementsrecht is een zogenaamde atelierwoning, met een zelfstandig toegankelijke ruimte (hierna te noemen: het atelier) op de begane grond en woonruimte op de eerste verdieping.
Het appartement van [appellanten] is onderdeel van een appartementencomplex, gelegen aan het [straatnaam appartementencomplex] . De eigenaren van deze appartementen vormen tezamen de VvE.
De splitsingsakte van 17 mei 1999, waarbij het gebouw in appartementen is gesplitst, vermeldt onder meer:
“(…) Vervolgens verklaart de comparant, handelend als gemeld:
(…)
c. een reglement vast te stellen, als bedoeld in artikel 111, onder d. van het Burgerlijk Wetboek, welk reglement geheel overeenstemt met het modelreglement (…) vastgesteld (…) op twee januari negentienhonderd tweeën negentig (…), met dien verstande dat na te melden artikelen van het modelreglement worden gewijzigd dan wel aangevuld, zoals hierna is vermeld:
(…)
De privégedeelten behorende bij de appartementsrechten met de indexcijfers [indexcijfers] zijn bestemd om te worden gebruikt als woonruimte met berging; de tot deze appartementsrechten behorende zogenaamde atelierwoningen mogen voor wat betreft het begane grond gedeelte tevens worden gebruikt voor een ambachtelijk bedrijf, als bedoeld in het ontwerpbestemmingsplan van de gemeente Hoorn . (…).
Indien en zolang door de vergadering niet een bedrag aan hoogste boete is vastgesteld zal de hoogste boete voor elke overtreding bedragen: tweeduizend vijfhonderd Euro (EUR 2.500,--) (…).”
De in deze relevante bepalingen van het in de splitsingsakte van toepassing verklaarde modelreglement van 2 januari 1992 (hierna te noemen: het modelreglement) luiden:
4. Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht het privé gedeelte te gebruiken overeenkomstig de daaraan nader in de akte gegeven bestemming.
Een gebruik dat afwijkt van deze bestemming is slechts geoorloofd met toestemming van de vergadering. (…).
Artikel 24
1. Een eigenaar kan zijn privé gedeelte met inbegrip van de gemeenschappelijke gedeelten en/of de gemeenschappelijke zaken en rechten aan een ander in gebruik geven, mits hij er voor zorgdraagt dat die ander het gebruik slechts verkrijgt na ondertekening van en afgifte aan het bestuur van een in tweevoud opgemaakte en gedagtekende verklaring dat hij de bepalingen van het reglement en het eventuele huishoudelijk reglement (…) zal naleven.
1. Bij overtreding of niet-nakoming van een der bepalingen van de wet, van het reglement of van het eventuele huishoudelijk reglement, hetzij door een eigenaar, hetzij door een gebruiker, zal het bestuur de betrokkene een schriftelijke waarschuwing doen toekomen per aangetekende brief en hem wijzen op de overtreding of niet-nakoming.
2. Indien de betrokkene binnen een maand geen gevolg geeft aan de waarschuwing kan het bestuur hem een boete opleggen van ten hoogste een bedrag dat door de vergadering voor zodanige overtredingen of niet-nakoming is bepaald voor elke overtreding of niet-nakoming (…).
(…)”
Het ontwerpbestemmingsplan waarnaar artikel 17 lid 4 van de splitsingsakte verwijst (tussen partijen is niet in geschil dat dit het ontwerpbestemmingsplan ‘Karperkuil & Julianapark/Schellingkhouterdijk, gemeente Hoorn’ (concept mei 1997) betreft), bepaalt, voor zover van belang:
“Artikel 1 Begripsbepalingen
(…)
een bedrijf waarin bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd, dan wel een bedrijf waarin bedrijfsmatig diensten worden verleend;”
Vanaf begin 2011 hebben [appellanten] het atelier als zelfstandige vakantiewoning verhuurd. Het atelier werd daartoe onder de naam “ [Y] ” onder meer op internet aangeboden via een eigen website en via de websites [website] . [appellanten] hebben voor deze verhuur geen toestemming gevraagd van de VvE.
Bij brief van 14 juli 2011 heeft de VvE [appellanten] bericht dat de reglementen van de vereniging het verhuren van een gedeelte van de woning als vakantiewoning niet toestaan en [appellanten] gevraagd het gebruik als vakantiewoning te staken.
Bij brief van 12 september 2012 heeft de VvE de rechtsbijstandverlener van [appellanten] bericht dat [appellanten] een boete van € 2.500,-- verschuldigd zijn en dat deze boete opeisbaar is “aangezien uw cliënten de verhuur als vakantiewoning niet hebben gestaakt”. In de brief maakt de VvE voorts aanspraak op een boete van € 2.500,-- voor elke week dat vanaf 17 september 2012 nog wordt verhuurd.
i. Bij brief van 20 februari 2013 heeft de raadsman van de VvE bericht dat de VvE aanspraak maakt op een boete van € 25.000,-- in verband met tien overtredingen sinds september 2012.