ECLI:NL:GHAMS:2016:141

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
14/00894
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vastgestelde waarde onroerende zaak en WOZ-beschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning aan de [a-straat] [1] te [Z] vastgesteld op € 309.000 per 1 januari 2012. Na bezwaar van de belanghebbende, die de waarde te hoog vond, handhaafde de heffingsambtenaar deze waarde. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna het hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam werd ingediend. De belanghebbende voerde aan dat de specifieke ligging van de woning achter een andere woning en de kavelomvang niet voldoende waren meegenomen in de waardebepaling. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de rechtbank de argumenten van de belanghebbende terecht had verworpen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kostenveroordeling werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00894
7 januari 2016
uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: P.J.M. van Diepen
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk ALK 13/2135 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 20 oktober 2014 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Y] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2013 de waarde op de waardepeildatum 1 januari 2012 (hierna: de waardepeildatum) van de onroerende zaak [a-straat] [1] te [Z] (gemeente [Y] ) voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 309.000.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 8 november 2013, de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 20 oktober 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 november 2014 en aangevuld bij brief van 29 december 2014. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Hof heeft op 8 november 2015 nadere stukken met bijlagen van belanghebbende ontvangen en in kopie doorgezonden aan de inspecteur.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, inclusief bijbehorende garage, gelegen aan het adres [a-straat] [1] te [Z] (hierna: de woning). De woning heeft als bouwjaar 1900 en is vrijstaand. De inhoud van de woning, inclusief een aanbouw bedraagt volgens een tot de stukken behorend ‘taxatieverslag woningen’ 294 m³ en het perceeloppervlak bedraagt in totaal 453 m².
2.2.
Uit (onder meer) een door de heffingsambtenaar ter zitting overgelegde luchtfoto van de woning blijkt dat deze niet rechtstreeks aan de openbare weg is gelegen, maar is gelegen achter een andere woning, waarlangs, zoals ter zitting is verklaard, de woning – zoals mede blijkt uit een tot de stukken behorende foto, ook met een motorvoertuig – vrij bereikbaar is. Aan de achterzijde van de woning grenst deze aan een onbebouwd agrarisch terrein.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. In het bijzonder is in geschil of daarbij voldoende rekening is gehouden met de ligging van de woning.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil onder meer als volgt overwogen (belanghebbende is aangeduid als eiser en de heffingsambtenaar als verweerder):

Beoordeling van het geschil
1. (…)
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".
3. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het door hem overgelegde taxatieverslag met de bijgevoegde matrix, hierin geslaagd. Naar volgt uit het taxatieverslag en de taxatiematrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met het taxatieverslag en de matrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de woning toegekende waarde uit de bij de verkoop van de in de matrix genoemde vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen, in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer inhoud, kaveloppervlakte, ligging, kwaliteit van de opstallen en bouwjaar. Daarbij overweegt de rechtbank dat het verweerder vrijstaat in iedere fase van de procedure nieuwe vergelijkingspanden in te brengen.
Uit de vergelijkingsobjecten is een duidelijke lijn te ontdekken in de kubieke meterprijs en de vierkante meterprijs ten opzichte van de grootte van de opstal dan wel de grootte van het perceel. De matrix geeft derhalve een goed beeld van de onroerende zaak in zijn geheel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van aannames zoals eiser stelt geen sprake is maar van een uitsplitsing van transactieprijzen, waarbij middels een duidelijke lijn inzichtelijk wordt gemaakt hoe prijzen variëren afhankelijk van het perceel en de grootte van de inhoud.
4. Ten aanzien van het pand [b-straat] [2] geldt dat deze meer dan een jaar voor de waardepeildatum is verkocht, zodat de rechtbank deze transactie buiten beschouwing zal laten.
De overige door verweerder gebruikte vergelijkingsobjecten zijn alle vrijstaande woningen uit dezelfde bouwperiode. Deze hebben bij verkoop [Het Hof begrijpt: bij analyse van de gerealiseerde marktprijzen en toerekening daarvan aan waarden per kubieke meter] kubieke meterprijzen van € 435, € 365 respectievelijk € 485 gerealiseerd, terwijl verweerder aan de woning een kubieke meterprijs van € 385 heeft toegekend. De lagere kubieke meterprijs van [b-straat] [4] (€ 365), wordt verklaard door de slechte kwaliteit en onderhoudstoestand van deze woning. Met betrekking tot eisers stelling dat het pand [c-straat] [5] niet maatgevend is omdat dit een volledig gemoderniseerde woning betreft, overweegt de rechtbank dat deze woning een kubieke meterprijs heeft die € 100 hoger ligt dan die van de woning. Verweerder heeft zich hiermee in voldoende mate rekenschap gegeven van het verschil in kwaliteit en onderhoud.
5. Een en ander laat onverlet dat eiser feiten en omstandigheden kan aanvoeren die leiden tot benedenwaartse bijstelling van de waarde van de woning. Eiser heeft in dat verband gewezen op de waardebepaling van [taxateur] . In dit rapport wordt verwezen naar een aantal vergelijkingsobjecten, maar van deze objecten zijn geen foto’s overgelegd en gegevens over de staat van onderhoud, de kwaliteit, het voorzieningenniveau en de aanwezigheid van bijgebouwen ontbreken. Nu onvoldoende gegevens beschikbaar zijn omtrent de vergelijkingsobjecten kan de rechtbank niet beoordelen of deze verkopen de door eiser voorgestane waarde van de woning onderbouwen.
Voorts heeft de taxateur, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, het verschil in onderhoudstoestand van de opstal tot uitdrukking laten komen in de vierkante meterprijs. Dat is een onjuiste benadering, aangezien kwaliteitsverschillen in de opstal tot uitdrukking dienen te komen [in de kubieke meterprijs] en niet in de vierkante meterprijs van het perceel. Het gevolg is dat in de uiteindelijk berekende vierkante meterprijzen van de percelen geen lijn is te ontdekken en voor vergelijkbare perceeloppervlakten totaal verschillende vierkante meterprijzen worden genoemd. Met name valt op dat ten aanzien van een drietal woningen in de [d-straat] drie totaal afwijkende grondwaardes worden gehanteerd.
(…) [e-straat] [7] , [d-straat] [8] , [c-straat] [6] en [f-straat] [9] zijn meer dan een jaar voor dan wel na de waardepeildatum verkocht. [d-straat] [8] is bovendien een renovatiepand en [b-straat] [3] is een slooppand en enkel voor de grondwaarde verkocht.
Op grond van al het vorenstaande stelt de rechtbank het door eiser ingebrachte rapport terzijde.
6. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en zal het beroep ongegrond worden verklaard.”
4.2.
In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat de woning een mindere ligging heeft, omdat deze zich achter een andere woning bevindt die aan de openbare weg is gelegen. Belanghebbende bepleit op deze grond een waardevermindering met 50%.
Daarnaast heeft belanghebbende gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met de kavelomvang van de woning, doordat de vergelijkingsobjecten een geringere kavelomvang hebben. Voorts acht belanghebbende het niet begrijpelijk dat volgens de matrix het vergelijkingsobject [c-straat] [5] met een inhoud van 400 m³ een waarde per m³ heeft van € 365 en [f-straat] [9] met een inhoud van 619 m³ een waarde van € 272. Tot slot heeft belanghebbende aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte onvoldoende betekenis heeft toegekend aan het door hem overgelegde taxatierapport van [taxateur] .
4.3.
De heffingsambtenaar heeft gemotiveerd betwist dat de specifieke ligging van de woning achter een andere woning een waardeverminderende factor zou zijn. In dat verband is gewezen op de rustiger ligging, verder verwijderd van de openbare weg en – zoals ook blijkt uit de hiervoor vermelde luchtfoto – het onbebouwde terrein achter de woning. In het licht van deze omstandigheden ziet het Hof geen reden om ter zake van de specifieke ligging van de woning een waardevermindering in aanmerking te nemen.
4.4.
De grief dat geen rekening zou zijn gehouden met de kavelomvang van de woning kan belanghebbende niet baten, omdat uit de door de heffingsambtenaar overgelegde matrix blijkt dat boven een bepaalde waarde is uitgegaan van een geringere waarde per m², waarin tot uiting komt dat de waarde per m² geleidelijk afneemt naarmate een kavel groter is.
4.5.
Aan de grief van belanghebbende over de onderlinge vergelijkbaarheid van de vergelijkingsobjecten [c-straat] [5] en [f-straat] [9] gaat het Hof voorbij, omdat – zoals de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof, niet weersproken door belanghebbende, heeft verklaard – het object [f-straat] [9] niet door de heffingsambtenaar is voorgesteld en omdat dit object ook niet voor de onderbouwing van de waarde van de woning nodig is. De waarden van het vergelijkingsobject [c-straat] [5] wijken bovendien niet significant af van de waarden van de woning.
4.6.
Met betrekking tot het taxatierapport van [taxateur] sluit het Hof zich aan bij hetgeen de rechtbank daarover in onderdeel 5 van haar uitspraak heeft overwogen en voegt het daar nog het volgende aan toe naar aanleiding van de namens belanghebbende bij brief van 5 november 2015 overgelegde stukken. De nader overgelegde foto’s van de woning leiden niet tot een ander oordeel ter zake van de waarde van de woning. Veeleer bevestigen deze foto’s dat de woning, met een kwalificatie 3 voor de factor onderhoud, op dat punt zeker niet te laag is gewaardeerd. De overige overgelegde gegevens heeft belanghebbende niet dan wel onvoldoende van een toelichting voorzien. Deze gegevens zijn niet dan wel onvoldoende aan het taxatierapport van [taxateur] gerelateerd. Dit betekent dat hetgeen in hoger beroep door belanghebbende is aangevoerd het Hof ter zake van de betekenis van dat taxatierapport niet tot een ander oordeel brengt.
4.7.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.S.H. Lange als griffier.
De beslissing is op 7 januari 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.