In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 april 2016 uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K14/0448. Klaagster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Diepenveen, heeft een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen de politici D. Samsom en H. Spekman. De klaagster beschuldigt hen van groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie op basis van ras, zoals vastgelegd in de artikelen 137c, 137d en 137g van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft op 27 oktober 2014 het klaagschrift ontvangen, en de advocaat-generaal heeft in een verslag van 7 oktober 2015 geadviseerd om klaagster niet-ontvankelijk te verklaren.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 6 januari 2016 heeft klaagster, die in het buitenland verbleef, haar gemachtigde gemachtigd om haar te vertegenwoordigen. De gemachtigde heeft het beklag toegelicht. De uitlatingen van de beklaagden, zoals gepubliceerd in NRC Handelsblad en Vrij Nederland, zijn door de officier van justitie geseponeerd, omdat deze niet als strafbaar werden beschouwd. Klaagster stelt dat er geen restricties mogen worden gesteld aan de vrijheid van meningsuiting, behalve wanneer deze aanzetten tot geweld, en beroept zich op het gelijkheidsbeginsel.
Het hof heeft beoordeeld of klaagster kan worden ontvangen in haar beklag. Het hof concludeert dat klaagster niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, omdat zij niet is getroffen in een belang dat haar specifiek aangaat. Het hof wijst het beklag af, omdat er geen sprake is van een belang waarop artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ziet. De beschikking is gegeven door de rechters P.C. Kortenhorst, A.M. van Woensel en N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van griffier mr. S.G.J. Berk.