ECLI:NL:GHAMS:2016:1345

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
11 april 2016
Zaaknummer
23-002935-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en hoofdelijke betalingsverplichting bij hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 juni 2015. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepteelt. De veroordeelden, die samen verantwoordelijk waren voor de inrichting en exploitatie van een hennepkwekerij, zijn veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een geldbedrag van € 27.371,12 aan de staat zou betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had deze vordering afgewezen, waarop het Openbaar Ministerie hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 maart 2016 heeft het hof de vordering van het Openbaar Ministerie opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de hennepteelt en dat dit voordeel gezamenlijk is, aangezien de veroordeelden een gezamenlijke huishouding voerden en samen verantwoordelijk waren voor de hennepkwekerij. Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de hoeveelheid aangetroffen hennepplanten en de bijbehorende opbrengsten, rekening houdend met de kosten die zijn gemaakt.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de veroordeelde de hoofdelijke verplichting opgelegd tot betaling van € 27.371,12 aan de staat. De verplichting tot betaling komt te vervallen indien de mededader(s) van de veroordeelde aan hun betalingsverplichting voldoen. Deze uitspraak benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de veroordeelden in het kader van de ontnemingswetgeving.

Uitspraak

parketnummer: 23-002935-15 (
ontneming)
datum uitspraak: 8 april 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 juni 2015 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met parketnummer
15-710472-13 tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Vietnam) op [geboortedag] 1963,
adres: [adres].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 27.371,12.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 juni 2015 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- hennepteelt.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 30 juni 2015 de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht afgewezen.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 april 2016 veroordeeld ter zake van
- kort gezegd - hennepteelt in een pand in Assendelft en een pand in IJmuiden.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 27.371,12 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en heeft gevorderd dat deze betalingsverplichting hoofdelijk aan de veroordeelde en haar echtgenoot, [medeverdachte], wordt opgelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangetroffen hennepkwekerij pas in januari 2013 is ingericht, zodat - bij gebreke van een gerealiseerde oogst - de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt. De veroordeelde is in de aan deze ontnemingszaak ten grondslag liggende strafzaak in hoger beroep onder meer veroordeeld voor het medeplegen van het telen van hennepplanten in de periode van 15 oktober 2012 tot en met 21 januari 2013. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Het hof is van oordeel dat op grond van de onder voormeld parketnummer aangelegde straf- en ontnemingsdossiers, alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting, aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel of uit baten van de hennepteelt wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het hof ontleent de schatting van dat op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel aan de inhoud van de bewijsmiddelen.
Het hof heeft bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat aansluiting gezocht bij de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen, welk proces-verbaal op 2 oktober 2013 op ambtsbelofte is opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant].
Bij die vaststelling heeft het hof voorts betrokken de algemene uitgangspunten die door het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie zijn opgesteld en die zijn vervat in het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van
april 2010 (hierna te noemen: het BOOM-rapport).
Het hof is van oordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel, geschat op een bedrag van
€ 27.371,12 heeft verkregen. Het hof gaat - met de advocaat-generaal - uit van de volgende berekening.
Opbrengst
Als uitgangspunt is de hoeveelheid van 320 op de kweeklocatie aangetroffen hennepplanten aangenomen. Nu onbekend is hoeveel planten per m² waren opgesteld, gaat het hof uit van 15 planten per m². De opbrengst per plant is, uitgaande van het BOOM-rapport, bij 15 planten per m²: 28,8 gram.
320 planten x 28,2 gram = 9024 gram = 9,024 kilogram.
Bruto opbrengst is 9,024 x € 3.280,00 (kiloprijs uit het BOOM-rapport) =
€ 29.598,72.
Kosten
Afschrijvingskosten € 250,00
Inkoop stekken € 2,85 x 320 planten € 912,00
Overige variabele kosten € 3,33 x 320 planten
€ 1.065,60 +
Totale kosten
€ 2.227,60
Het wederrechtelijk verkregen voordeel komt hiermee op € 29.598,72 - € 2.227,60 =
€ 27.371,12.

Verplichting tot betaling aan de staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door haar wederrechtelijk verkregen voordeel, de hoofdelijke verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van
€ 27.371,12. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde en haar levenspartner de bewezen verklaarde feiten samen, in de zin van art. 47 Wetboek van Strafrecht, hebben gepleegd. Nu zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn geweest voor de inrichting en de exploitatie van de hennepplantage en zij een gezamenlijke huishouding voerde, ziet het hof aanleiding het wederrechtelijk voordeel als gezamenlijk voordeel aan te merken waarover beide veroordeelden ieder voor zich konden beschikken of hebben kunnen beschikken.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
27.371,12 (zevenentwintigduizend driehonderdeenenzeventig euro en twaalf cent).
Legt de veroordeelde de hoofdelijke verplichting op tot
betaling aan de staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 27.371,12 (zevenentwintigduizend driehonderdeenenzeventig euro en twaalf cent).
Bepaalt dat de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt te vervallen indien en voor zover de mededader(s) van veroordeelde hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.M. Stevens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 april 2016.