ECLI:NL:GHAMS:2016:1338

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
11 april 2016
Zaaknummer
K14/0509
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klachten over niet vervolgen van politici wegens uitlatingen over Marokkanen niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 april 2016 uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K14/0509. Het beklag was ingediend door een klager die zich niet-ontvankelijk verklaard voelde in de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen D. Samsom, naar aanleiding van uitlatingen die hij deed in een interview in het NRC Handelsblad op 15 september 2011. De klager stelde dat de uitlatingen van Samsom, waarin hij Marokkanen in verband bracht met overlast, discriminerend waren en dat hij als belanghebbende moest worden beschouwd in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft de argumenten van de klager en de advocaat-generaal zorgvuldig afgewogen. De advocaat-generaal had in zijn verslag aangegeven dat de klager niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat hij geen rechtstreeks belang had bij de vervolging van Samsom. Het hof oordeelde dat de klager niet voldeed aan de vereisten van artikel 12 Sv, omdat hij niet kon aantonen dat hij door het achterwege blijven van de strafvervolging in een belang werd getroffen dat hem bepaaldelijk aangaat. De klager had vooral een algemeen belang in de toepassing van het gelijkheidsbeginsel, wat volgens het hof niet voldoende was om als belanghebbende te worden aangemerkt.

Uiteindelijk heeft het hof het beklag van de klager afgewezen, met de overweging dat er geen sprake was van een belang waarop artikel 12 Sv ziet. De beschikking is gegeven door de rechters P.C. Kortenhorst, A.M. van Woensel en N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van griffier S.G.J. Berk. Tegen deze beschikking staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van op het beklag met het rekestnummer K14/0509 van
[naam klager],
wonende te [woonplaats klager],
klager.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 28 november 2014 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen D. Samsom ter zake van groepsbelediging op grond van ras (artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht) en aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun ras (artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht). Op 7 september 2015 en op 30 december 2015 (per e-mail) zijn aanvullende stukken van klager ontvangen.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 7 oktober 2015 heeft de advocaat-generaal het hof primair in overweging gegeven klager niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Behalve van het klaagschrift en van het verslag heeft het hof kennis genomen van de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal van aangifte met bijlage en van het ambtsbericht namens de hoofdofficier van justitie, arrondissementsparket Amsterdam van 5 maart 2015.

4.De behandeling in raadkamer

De daartoe aangewezen raadsheer-commissaris heeft klager op 6 januari 2016 in de gelegenheid gesteld het beklag toe te lichten. Klager is in raadkamer verschenen en heeft het beklag aan de hand van een nadien aan het hof overgelegd schriftelijk stuk toegelicht en gehandhaafd.

5.De inhoud van het beklag

De aangifte van klager betreft uitlatingen die D. Samsom heeft gedaan in een interview in het NRC Handelsblad van 15 september 2011:
“Het klopt dat het vooral Marokkanen zijn. Deze jongens hebben een etnisch monopolie op dit soort overlast gekregen. Dat is de Ground Zero van het integratiedebat geworden. Maar met de islam heeft het geen bal te maken”,
en
“de essentie is, iemand moet die jongen een draai om zijn oren geven, en ouders op hun eergevoel aanspreken. Je moet het doen als hij elf is, want op zijn vijftiende is die jongen verloren. Maar niet alleen zijn vader of de wijkagent moet de jongen zijn plaats wijzen. Alle volwassenen zijn verantwoordelijk”.
De officier van justitie te Amsterdam heeft de aangifte geseponeerd, omdat hij de bedoelde uitlatingen niet strafbaar achtte. Hiertegen richt zich het beklag.

6.Standpunten van klager en advocaat-generaal

6.1
Standpunt van klager
Met betrekking tot de omvang van het beklag zij vermeld dat klager in een bijlage bij de aangifte ten aanzien van beklaagde van deelneming aan een terroristische organisatie opgenomen. In het stuk van 30 december 2015 heeft klager dit verzoek tot vervolging niet gehandhaafd.
Klager acht zich belanghebbende in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) omdat:
- de uitspraak van beklaagde dat deze jongens (Marokkanen) een etnisch monopolie hebben op dit soort overlast bij hem discriminerende associaties oproept, namelijk die hem doen denken aan de Jodenvervolging rond en in de periode van de Tweede Wereldoorlog, waarbij etniciteit bepalend was voor het aanzetten tot geweld tegen onder meer Joden en zigeuners;
- Wilders wel en beklaagde niet vervolgd wordt, waarbij het Openbaar Ministerie impliciet aangeeft dat niet iedereen voor de wet gelijk is;
- hij een persoonlijk belang heeft bij een integere en onafhankelijke rechtspraak, te meer nu hij met een Dominicaanse vrouw is getrouwd en met haar twee – gekleurde – kinderen heeft en zijn pleegdochter een relatie heeft met een Turkse jongen;
- indien beklaagde het woordje “etnisch” had weggelaten, er geen vuiltje aan de lucht zou zijn geweest.
Hij heeft de uitspraak van D. Samsom veel eerder gelezen, maar toen naast zich neergelegd omdat het Openbaar Ministerie er toen nog geen dubbele agenda op na hield.
6.2
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal handhaaft de conclusie in het verslag: primair dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag en subsidiair dat de uitlatingen van beklaagde geen betrekking hebben op Marokkanen wegens hun ras en daarom niet strafbaar zijn.
De advocaat-generaal heeft in dit verband het volgende aangevoerd. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan als belanghebbende slechts worden beschouwd iemand die door het achterwege blijven van een strafvervolging getroffen is in een belang dat hem bepaaldelijk aangaat.
Hetgeen klager naar voren heeft gebracht is geen kenmerkend specifiek hem aangaand belang bij de vervolging van beklaagde. In het kader van deze beklagprocedure kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel door een derde niet als zodanig aangemerkt worden.
De uitlatingen van beklaagde zijn op een ander moment en in een andere context gedaan. Zij verschillen inhoudelijk van de uitlating van Wilders.

7.Beoordeling door het hof

Allereerst heeft het hof de vraag te beantwoorden of klager kan worden ontvangen in zijn beklag. Terwijl
aangiftekan worden gedaan door ieder die kennis draagt van een strafbaar feit, is immers de mogelijkheid van
beklagtegen een beslissing van het Openbaar Ministerie – zoals in deze zaak – geen gevolg te geven aan een aangifte, in artikel 12 Sv beperkt tot rechtstreeks belanghebbenden.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan slechts degene die door het achterwege blijven van vervolging getroffen is in een belang dat hem bepaaldelijk aangaat, worden aangemerkt als belanghebbende (Hoge Raad 7 maart 1972, NJ 1973, 35). Daarbij dient sprake te zijn van een objectief bepaalbaar, persoonlijk of kenmerkend belang. Bovendien brengt het relativiteitsvereiste met zich mee dat beoordeeld dient te worden of de overtreden strafbepalingen beogen dit specifieke belang van klager te beschermen.
Blijkens zijn toelichting op het beklag gaat het klager niet zozeer om een schending van een eigen specifiek belang, of een belang dat hem zelf bepaaldelijk aangaat, maar om de toepassing van het gelijkheidsbeginsel: als een derde vervolgd wordt voor soortgelijke uitspraken, moeten ook beklaagden daarvoor worden vervolgd.
Daarmee formuleert klager een
algemeenbelang; dit maakt hem echter geen
persoonlijken
rechtstreeksbelanghebbende. Voorts is hij evenmin getroffen in de belangen die worden beschermd door de strafbepalingen ter zake waarvan de door hem gewenste vervolging zou moeten worden ingesteld. Dat klager gehuwd is met een vrouw van Dominicaanse herkomst en twee ‘gekleurde’ kinderen heeft, is daarvoor onvoldoende.
Het hof is van oordeel dat, nu er geen sprake is van een belang waarop artikel 12 Sv ziet, klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag, zodat dit moet worden afgewezen.

8.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
door mrs. P.C. Kortenhorst, raadsheren, A.M. van Woensel en N. van der Wijngaart, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. S.G.J. Berk, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.