ECLI:NL:GHAMS:2016:1326

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
200.164.758/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Phanos Reit N.V., Phanos Fund I N.V. en Phanos Fund II N.V.

In deze beschikking van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 8 maart 2016, wordt het verzoek van verzoekers tot voortzetting van het onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Phanos Reit N.V., Phanos Fund I N.V. en Phanos Fund II N.V. afgewezen. De Ondernemingskamer had eerder op 7 juli 2015 een onderzoek bevolen, maar de verzoekers hebben geen financiële middelen kunnen aantonen om de kosten van het onderzoek te dekken. Ondanks de mogelijkheid die hen was geboden om binnen drie maanden zekerheid te stellen voor de kosten, blijkt uit de correspondentie dat er geen reëel uitzicht is op het verkrijgen van de benodigde middelen. De Ondernemingskamer concludeert dat het bevolen onderzoek niet kan worden uitgevoerd en beëindigt daarom de procedure. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen deze beschikking kunnen worden aangewend.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.164.758/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 8 maart 2016
inzake

1.[verzoeker 1] ,

wonende te [....] ,
(2.
tot en met) 69.
69.
[verzoeker 69]
gevestigd te [....] ,
VERZOEKERS
advocaat: mr. M.H.J. van Rest, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,

1. Phanos Reit N.V.

gevestigd te Houten

2. Phanos Fund I N.V.

gevestigd te Houten
gevestigd te Houten
VERWEERSTERS,
advocaten: mr. J.H. Lemstra en mr. M.N. van Dam, beiden kantoorhoudende te Amsterdam
1.PHANOS FUND MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Houten,
2.[A],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaten: mr. J.H. Lemstra en mr. M.N. van Dam, beiden kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zal verweerster sub 1 met Phanos Reit worden aangeduid, verweerster sub 2 met Phanos Fund I en verweerster sub 3 met Phanos Fund II en verweersters gezamenlijk met Phanos Reit c.s. Belanghebbenden zullen gezamenlijk worden aangeduid met Phanos Fund Management c.s.
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen van 7 juli 2015 en 8 december 2015.
1.3
Bij beschikking van 7 juli 2015 heeft de Ondernemingskamer voor zover thans relevant een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Phanos Reit, Phanos Fund I en Phanos Fund II over de periode vanaf 25 september 2009, een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon benoemd tot onderzoeker teneinde het onderzoek te verrichten, het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vastgesteld op € 30.000 (ex btw) en bepaald dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van Phanos Reit en dat zij voor de betaling daarvan ten genoegen van de onderzoeker voor de aanvang van diens werkzaamheden zekerheid dient te stellen. Bij beschikking van diezelfde dag is mr. E.L. Zetteler te Utrecht aangewezen als onderzoeker.
1.4
In rechtsoverweging 3.6 van de beschikking van 8 december 2015 heeft de Ondernemingskamer geoordeeld:

Nu vaststaat dat Phanos Reit niet over middelen beschikt om het onderzoek te financieren, ligt het voor de hand om de procedure te beëindigen. Het daartoe strekkend verzoek van Phanos Reit c.s. en Phanos Fund Management c.s. zal echter worden afgewezen nu ter terechtzitting desgevraagd namens verzoekers naar voren is gebracht dat zij in geval van afwijzing van hun verzoek, zullen proberen op andere wijze te voorzien in de kosten van het onderzoek. De Ondernemingskamer zal hen daartoe in de gelegenheid stellen en hieraan een termijn verbinden van drie maanden na de datum van deze beschikking.
Het dictum van deze beschikking luidt (voor zover hier relevant) als volgt:
“Stelt verzoekers in de gelegenheid binnen drie maanden na de datum van deze beschikking voor een bedrag van € 30.000, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen, ten genoege van de onderzoeker voor de aanvang van diens werkzaamheden zekerheid te stellen;”
1.5
Bij brief van 4 maart 2016 heeft mr. Van Rest namens verzoekers aan de Ondernemingskamer onder andere bericht “
dat er op termijn voldoende fondsen (van de certificaathouders, eventueel in combinatie met Phanos REIT zelf dus) beschikbaar komen voor zekerheidstelling voor de kosten van het onderzoek” en dat ook “
geldt dat het aantal certificaathouders dat bereid is het onderzoek voor te financieren ook kan stijgen wanneer blijkt dat de Hoge Raad Uw oordeel in de beschikking inzake Meavita (inhoudende dat ook de partij die belang had bij het voldoen van een deel van de onderzoekskosten het door haar betaalde op de voet van artikel 2:354 BW kan verhalen) sanctioneert.” Om die reden en gezien het feit dat er op dit moment geen verzoek tot beëindiging van de procedure aanhangig is, verzoeken verzoekers de Ondernemingskamer om de procedure voor een half jaar aan te houden, zodat na die termijn bezien kan worden of er inmiddels voldoende fondsen verzameld zijn.
1.6
Bij brief van 7 maart 2016 heeft mr. Van Dam namens Phanos Reit c.s. aan de Ondernemingskamer onder andere bericht dat het verzoek van verzoekers moet worden afgewezen. Volgens Phanos Reit c.s. is er “g
een enkel (reëel) uitzicht op de liquide middelen waarmee de onderzoekskosten kunnen worden voldaan. Bij gebreke daarvan verlangt de goede procesorde dat de enquêteprocedure wordt beëindigd, conform de beschikking van de Ondernemingskamer van 10 december 2015.
Voorzover de (automatische) beëindiging van de procedure niet reeds besloten lag in de beschikking van 10 december 2015, verzoek ik de Ondernemingskamer namens Phanos Reit c.s. en Phanos Fund Management c.s. om daartoe alsnog over te gaan. Over dit verzoek hebben partijen reeds debat gevoerd tijdens de mondelinge behandeling van 19 november 2015."

2.De gronden van de beslissing

Gelet op (i) hetgeen bij de beschikking van 8 december 2015 is overwogen omtrent het reeds toen geconstateerde gebrek aan financiële middelen van Phanos Reit en over de gelegenheid die aan verzoekers is geboden om te voorzien in de kosten van het onderzoek, (ii) de mededelingen van mr. Van Rest in haar brief bedoeld onder 1.5 die er op neerkomen dat verzoekers thans nog steeds geen financiële middelen voor de kosten van het onderzoek ter beschikking hebben en dat concrete aanwijzingen dat in deze situatie op afzienbare termijn verandering zal komen ontbreken, en (iii) de mededeling van mr. Van Dam in zijn brief bedoeld onder 1.6 dat Phanos Reit c.s. geen enkel (reëel) uitzicht op liquide middelen heeft, stelt de Ondernemingskamer vast dat geen reëel uitzicht erop bestaat dat het bevolen onderzoek ook daadwerkelijk binnen een redelijke termijn na heden zal kunnen worden uitgevoerd en afgerond. Bij deze stand van zaken ziet de Ondernemingskamer geen grond voor toewijzing voor het verzoek van verzoekers en zal de Ondernemingskamer, mede nu partijen tijdens de mondelinge behandeling van 19 november 2015 over het verzoek van Phanos Reit c.s. en Phanos Fund Management c.s. om de procedure wegens een gebrek aan middelen voor het onderzoek te beëindigen reeds uitvoerig debat hebben gevoerd, het bevolen onderzoek beëindigen en wel per heden.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van verzoekers af;
beëindigt met ingang van heden het bij haar beschikking van 7 juli 2015 bevolen onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Phanos Reit N.V., Phanos Fund I B.V. en Phanos Fund II B.V.;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, voorzitter, mr. M.M.M. Tillema en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, en G.A. Cremers en dr. P.M. Verboom, raden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Sterk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 8 maart 2016