ECLI:NL:GHAMS:2016:1269

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
200.187.740/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens vermeende vooringenomenheid van de voorzitter in strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de raadsman van de verzoeker, die zich benadeeld voelde door de voorzitter van de meervoudige strafkamer. De raadsman stelde dat de voorzitter hem onvoldoende tijd had gegeven om zijn pleidooi voor te bereiden, terwijl de advocaat-generaal meer tijd had gekregen. Dit zou hebben geleid tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de voorzitter. De wrakingskamer oordeelde dat de raadsman op 9 maart 2016 zowel een extra kwartier als de lunchpauze had kunnen gebruiken om zijn pleidooi voor te bereiden. Bovendien werd het pleidooi op 10 maart 2016 voortgezet, waardoor de raadsman voldoende gelegenheid had om zijn verdediging voor te bereiden. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van onevenredigheid in de voorbereidingstijd en dat de opmerkingen van de voorzitter niet duidden op vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

zaaknummer : 200.187.740/01
beslissing van de wrakingskamer van 22 maart 2016
inzake het op 10 maart 2016 gedane verzoek namens
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
postadres: [postadres] ,
hierna: verzoeker,
raadsman: mr. W.J.E. Hendriks te Amsterdam.

1.Het geding

Het verzoek tot wraking is gedaan ter openbare terechtzitting op 10 maart 2016 in de strafzaak met parketnummer 23-005081-13 (hierna ook: de hoofdzaak). De pleitnota van de raadsman bevat de wrakingsgronden.
Het verzoek is ter terechtzitting gericht tegen de gehele meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam die de hoofdzaak behandelt. Bij e-mailbericht van 11 maart 2016 is het verzoek namens verzoeker beperkt tot mr. H.S.G. Verhoeff, voorzitter van voornoemde meervoudige strafkamer (hierna ook: de voorzitter).
De voorzitter heeft niet berust in het wrakingsverzoek. Bij brief van 14 maart 2016 heeft zij een schriftelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
Omdat de hoofdzaak een megazaak betreft, is de behandeling van de wrakingszaak niet verwezen naar het hof Den Haag in het kader van de pilot “externe wrakingskamer” van de gerechtshoven Amsterdam en Den Haag, overeenkomstig artikel 8.1 e.v. van het Wrakingsprotocol van de gerechtshoven Amsterdam en Den Haag.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer van het hof Amsterdam is bepaald op 17 maart 2016 om 11:15 uur. Daarbij is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, die het verzoek nader heeft toegelicht aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota. Daarbij heeft de raadsman een productie overgelegd. Tevens is de advocaat-generaal mr. W.H.J. Freijsen verschenen, die het woord heeft gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

2.De feiten

2.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2013 waarin verzoeker is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen waarvan 73 dagen niet ter uitvoer zullen worden gelegd tenzij later anders wordt gelast, met een proeftijd van twee jaren, wegens het medeplegen van het zich opzettelijk jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet dat die verklaring zal worden afgelegd.
2.2.
De hoofdzaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen drie medeverdachten. Bij e-mailbericht van 26 februari 2016 heeft de griffier in de hoofdzaak het behandelschema voor de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak en de strafzaken van de drie medeverdachten op 7, 9 en 10 maart 2016 naar - onder meer - de raadsman van verzoeker verstuurd. Daarin staat, voor zover van belang, vermeld dat op woensdag 9 maart 2016 om 14:00 uur het pleidooi namens verzoeker zal plaatsvinden, dat op 10 maart 2016 het onderzoek in alle zaken zal worden gesloten en dat op 24 maart 2016 om 13:30 uur uitspraak zal worden gedaan in alle zaken.
2.3.
Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting op 7 maart 2016 vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“De voorzitter deelt mede dat op de aan de verdachte [verzoeker, wrakingskamer] toegezonden oproeping in hoger beroep melding is gemaakt van alle tijdstippen van de in deze zaak vastgestelde zittingsdagen en dat de zaak tegen de verdachte zal worden behandeld overeenkomstig het behandelschema dat op 26 februari jl. aan de raadsman is toegezonden.
(..)
Na beraad deelt de voorzitter als beslissingen en overwegingen van het hof mede dat:
- de hernieuwde oproeping als getuige van [X] [hierna ook: [X] , wrakingskamer] wordt bevolen en dat de medebrenging van de getuige wordt gelast tegen de terechtzitting van9 maart 2016 te 9.30 uur. De advocaat-generaal wordt verzocht zich in contact te stellen met de politie autoriteiten ter plaatste om al het mogelijke te doen de verblijfplaats van de getuige te achterhalen. Het bevel medebrenging is afzonderlijk geminuteerd;
(..)
De verdachte verklaart op vragen van de voorzitter dat hetgeen hij zojuist als getuige in de zaken van de medeverdachten heeft verklaard, tevens kan gelden als zijn verklaring als verdachte in de onderhavige zaak.
Deze door de verdachte als getuige afgelegde verklaring luidt als volgt.
(..)
Ik heb [A] nooit een brief geschreven. U leest een brief voor die begint met: “Beste Rach, hierbij een brief van mij. Ik weet dat ik fout zat met mijn verklaring en dat spijt mij, maar er werd mij van alles beloofd.” U toont mij de brief en zegt dat op de postzegel de datum 10/9/2012 te lezen is. Dat is mijn handschrift. Ik heb die brief geschreven, omdat ik mensen benadeeld heb. Dat spijt mij. Als ik netjes was geweest was dit allang afgehandeld. Ik voel me nu niet onder druk gezet.
(..)”
2.4.
Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting in de strafzaak op 9 maart 2016 vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“De voorzitter stelt vast dat als getuige in de zaal van de terechtzitting is verschenen, [X] .
De voorzitter deelt mede dat in plaats van het - volgens het behandelschema – geplande requisitoir eerst zal worden overgaan tot het horen van de heden verschenen getuige [X] , zowel in de onderhavige zaak, als in de overige, gelijktijdig dienende strafzaken in hoger beroep.
De advocaat-generaal en de verdediging stemmen hiermee in.
(..)
De voorzitter heeft, nadat zij de getuige heeft ondervraagd, aan de raadsheren en de advocaat-generaal de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen aan de getuige, en aan de verdachte en de raadsman de gelegenheid die getuige te ondervragen en naar aanleiding daarvan tegen zijn verklaring in te brengen wat tot verdediging kan dienen.
De raadsman deelt mede dat hij geen vragen meer heeft aan de getuige. Met toestemming van de verdediging en de advocaat-generaal wordt het de getuige vergund de zittingzaal te verlaten.
De getuige verlaat daarop de zittingzaal.
De voorzitter deelt mede dat het onderzoek zal worden onderbroken voor de lunch en dat de advocaat-generaal in aansluiting op de lunch een kwartier extra de tijd krijgt om de verklaring van [X] in zijn requisitoir te verwerken, waarna het hof zal voortgaan met het aangekondigde requisitoir in alle zaken.
De advocaat-generaal en de verdediging stemmen daarmee in.
(..)
De advocaat-generaal requireert in de zaak tegen de verdachte, alsmede in de tegen de
gelijktijdig (niet gevoegd) dienende zaken tegen de overige verdachten. (..)
Nadat de voorzitter het onderzoek in de onderscheiden zaken tegen [A] en [B] [medeverdachten 1 en 2, wrakingskamer] heeft onderbroken, de raadsvrouw mr. Beutener in de zaak tegen de verdachte [C] [medeverdachte 3, wrakingskamer] haar pleidooi heeft gehouden en de voorzitter het onderzoek ook in die zaak heeft onderbroken, alle tot de
terechtzitting van 10 maart 2016 te 10.00 uur, wordt het onderzoek in de onderhavige zaak rond 16.00 uur voortgezet en wordt de raadsman in de gelegenheid gesteld zijn pleidooi te houden.
De raadsman van de verdachte deelt daarop mede dat hij geen kans ziet het volledige pleidooi
vandaag nog te houden. Hij verzoekt het hof de opnamen van de telefoongesprekken van
19 februari en 23 februari 2012 en 5 maart 2012 ter terechtzitting te beluisteren. Hij stelt
desgevraagd dit verzoek niet eerder te hebben gedaan, omdat hij de andere collega’s daarmee
niet wilde belasten. De raadsman merkt op dat hij inmiddels alle opgenomen telefoongesprekken op de DVD’s heeft beluisterd en dat het gesprek van 5 maart 2012 daar niet op staat.
(..)
Na beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de door hem geconstateerde
onjuistheden in de schriftelijke weergave van deze twee telefoongesprekken mist feitelijke
grondslag, nu de door hem bedoelde passage wel degelijk in het tapverslag is weergegeven.
Het gesprek van 5 maart 2012 is niet op DVD beschikbaar, maar dit gesprek is eveneens
letterlijk uitgewerkt in een tapverslag dat zich in het dossier bevindt. Het hof heeft, gelet op de
telefoongesprekken die wel op DVD beschikbaar zijn en waarvan het hof kennis heeft genomen, geen reden te veronderstellen dat de weergave van de inhoud van het gesprek van 5 maart 2012 onjuist zou zijn, zodat mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de noodzaak van het verzochte niet is gebleken.
De raadsman wordt (nogmaals) in de gelegenheid gesteld om pleidooi te voeren.
De raadsman deelt daarop het volgende mede:
Ik ben niet geheel klaar voor het voeren van mijn pleidooi op dit moment, omdat ik
onvoldoende de tijd heb gehad de heden ter terechtzitting afgelegde getuigenverklaring
van [X] daarin te verwerken. Gelet op het bepaalde in de artikelen 326 en 327 van het
Wetboek van Strafvordering en de eisen die de Hoge Raad stelt is het van enorm belang
dat ik mijn pleidooi schriftelijk aan het hof overleg. Ik heb dat nu niet helemaal klaar.
Het was voor mij nieuw dat [X] hier ter terechtzitting verscheen. Ik verzoek daarom om
schorsing van het onderzoek ter terechtzitting.
De advocaat-generaal deelt mede dat hij zich verzet tegen inwilliging van dit verzoek van de
raadsman. Hij is van mening dat hijzelf in voldoende mate binnen de beschikbare tijd in de
gelegenheid is geweest de verklaring van de getuige [X] in zijn requisitoir te verwerken, zodat dit ook voldoende moet zijn voor de raadsman.
De raadsman persisteert bij zijn verzoek.
Na beraad deelt de voorzitter als beslissingen van het hof mede:
- het verzoek tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde de raadsman in de
gelegenheid te stellen zijn pleidooi schriftelijk aan te vullen naar aanleiding van de
heden ter zitting afgelegde verklaring van de getuige [X] wordt afgewezen, op de grond
dat de raadsman op gelijke wijze als de advocaat-generaal in de gelegenheid wordt
gesteld de verklaring van de getuige te verwerken in zijn pleidooi, waarbij het hof
aantekent dat uit de verklaring van de getuige [X] niet zodanige informatie ten aanzien
van de verdachte naar voren is gekomen dat dit tot nadere studie (of overleg met de
verdachte) zou moeten leiden;
- het onderzoek wordt daartoe voor vijftien minuten onderbroken.
De raadsman deelt daarop het volgende mede.
Ik wil mijn pleidooi compleet aanleveren. Mijn verzoek om mijn pleidooi pas morgen te hoeven voeren is dringend. Als u mij dat niet toestaat, zal ik mij beraden over het voortzetten van het voeren van de verdediging. Ik word door het hof niet in de gelegenheid gesteld de verdediging naar behoren te voeren. Ik wil daarover overleg voeren met mijn cliënt. U geeft mij veel minder tijd dan de advocaat-generaal om de verklaring van [X] in mijn pleidooi te verwerken. Ik weet niet of ik over vijftien minuten nog terug zal komen.
Desgevraagd deelt de raadsman mede dat hij in ieder geval kort zal terugkomen en dat artikel
512 van het Wetboek van Strafvordering hierbij een rol speelt.
Na hervatting deelt de raadsman mede dat hij niet met zijn cliënt heeft kunnen overleggen. Hij
brengt het volgende naar voren.
Ik voel een spanning waardoor ik niet in staat ben pleidooi te voeren. Ik wil daarom heel graag morgen pas reageren. De advocaat-generaal heeft een requisitoir gehouden van 39 pagina’s en ik kan daar niet meteen op reageren. Ik voel mij belemmerd in de uitvoering
van een goede verdediging.
De voorzitter deelt mede dat het hof reeds een beslissing heeft genomen op zijn verzoek tot
schorsing en deelt hem (nogmaals) mede dat de raadsman thans in de gelegenheid wordt gesteld het woord ter verdediging te voeren.
De raadsman voert vervolgens het woord ter verdediging. De raadsman heeft, voor zover hier
van belang en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd: (..)
De raadsman verzoekt om een korte onderbreking om een aspirine tegen hoofdpijn te kunnen
nemen, hetgeen hem wordt vergund.
Na een korte onderbreking hervat de voorzitter het onderzoek.
De raadsman vervolgt het pleidooi als volgt.
(..)
Ik verzoek nogmaals om het beluisteren van de telefoongesprekken van 19 februari 2012, 23 februari 2012 en 5 maart 2012 ter terechtzitting om mijn verdere pleidooi van een nadere feitelijke grondslag te kunnen voorzien. Als u mij meedeelt dat ik eerder niet heb verzocht om het beluisteren van de gesprekken van 19 en 23 februari 2012, zeg ik u dat ik eerder wel heb bedoeld daarom te verzoeken. U, voorzitter, deelt mij mede dat het hof het zo niet heeft verstaan. Dan doe ik dat verzoek nu alsnog. Ik ben voornemens om, aan de hand van de door de Hoge Raad in het desbetreffende standaardarrest opgesomde factoren, aan te voeren dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
De advocaat-generaal deelt mede dat er geen noodzaak is om deze gesprekken af te spelen.
Na beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot het beluisteren van de opnamen van de twee telefoongesprekken op 19 februari 2012 en op 23 februari 2012 wordt ingewilligd en dat het hof daartoe zal overgaan. Doch dat het verzoek met betrekking tot het gesprek van 5 maart 2012 wordt afgewezen om redenen zoals hiervoor eerder overwogen, nu door de raadsman geen nieuwe feiten of omstandigheden ter onderbouwing van het verzoek zijn aangedragen.
De voorzitter doet de DVD met de verzochte gesprekken van 19 februari en 23 februari 2012 ter terechtzitting afspelen.
Na het beluisteren van het eerste telefoongesprek van 19 februari 2012 deelt de raadsman het
volgende mede:
Ik wil nu stoppen. Ik ga weg. U kunt het volgende gesprek wel beluisteren, maar dan zonder mij. Het is half zes. Mijn lichaam kan het niet meer aan.
De raadsman staat op en maakt aanstalten de zaal van de terechtzitting te verlaten.
Na onderbreking voor beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat:
- gelet op de mededeling van de raadsman, het onderzoek zal worden onderbroken tot de
terechtzitting van10 maart 2016 te 14.00 uurteneinde alsdan de rest van de
telefoongesprekken te beluisteren. De raadsman zal dan tevens zijn pleidooi kunnen
aanvullen en er zal gelegenheid worden geboden voor het houden van repliek en dupliek
en het voeren van het laatste woord door of namens de verdachte.
De voorzitter merkt op dat het hof zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de raadsman zich in onvoldoende mate had voorbereid op het voeren van pleidooi, hetgeen het hof betreurt, gelet op het tijdig rondgestuurde behandelschema van de terechtzitting, waaraan alle overige
procespartij en zich hebben geconformeerd. De raadsman merkt op dat hij het erg vindt dat de
voorzitter zegt dat hij zich niet heeft voorbereid en dat dat ook niet waar is.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek.”
2.5.
Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting in de strafzaak op 10 maart 2016 vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“De raadsman deelt mede dat hem bij monde van de voorzitter gisteren is gezegd dat het hof zich niet aan de indruk kon onttrekken dat hij het pleidooi niet naar behoren had voorbereid. Hij vraagt aan de voorzitter of dit de indruk van de hele samenstelling van het hof was.
Na kort beraad deelt de voorzitter mede dat zij gisteren namens het hof deze indruk heeft
verwoord.
De raadsman deelt daarop mede dat hij het hof verzoekt zich te verschonen. Hij voert daartoe
aan hetgeen in zijn schriftelijk standpunt daaromtrent is weergegeven, dat hij aan het hof
overlegt. Dit is in het dossier gevoegd.
De advocaat-generaal deelt mede dat hij geen grond ziet voor een verschoning door het hof.
Na onderbreking voor beraad deelt de voorzitter mede dat het hof geen gevolg zal geven aan het verzoek van de raadsman om zich te verschonen.
De raadsman deelt daarop mede dat hij een verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering doet.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede dat onderzoek ter terechtzitting wordt
geschorst, teneinde het wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk te doen behandelen door de
kamer, die tot de behandeling van dit soort verzoeken door het bestuur van het gerechtshof is
aangewezen.”

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Op grond van de pleitnota van de raadsman ter terechtzitting van 10 maart 2016, het proces-verbaal van die zitting alsmede de mondelinge toelichting van de raadsman ter zitting van de wrakingskamer, begrijpt de wrakingskamer het wrakingsverzoek aldus dat het, naar de kern genomen, is gebaseerd op de volgende twee gronden.
Door onverwachte gebeurtenissen tijdens de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak, namelijk het voor het eerst aan verzoeker voorhouden van een brief met een poststempel van 10 september 2012 op de zitting van 7 maart 2016 (zie 2.3) en het doen horen van getuige [X] ter openbare terechtzitting van 9 maart 2016 (zie 2.4), is het door de voorzitter opgestelde tijdschema voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak uitgelopen. Daardoor werd de raadsman pas op 9 maart 2016 om 16:00 uur in plaats van om 14:00 uur in de gelegenheid gesteld zijn pleidooi te houden, waarin de raadsman bovendien op deze onverwachte gebeurtenissen diende in te gaan. De voorzitter heeft de advocaat-generaal ongeveer een uur de tijd gegund om deze gebeurtenissen in zijn requisitoir te verwerken (namelijk de lunchonderbreking plus een extra kwartier) terwijl de raadsman hiervoor slechts - na herhaald verzoek om een schorsing - een kwartier is gegund. Een kwartier was echter niet genoeg om het langdurige verhoor van [X] en het requisitoir van de advocaat-generaal met de verzoeker te kunnen bespreken en in het pleidooi te verwerken. Daardoor is de verdachte in zijn verdediging geschaad. Daar komt nog bij dat de raadsman met lichamelijke klachten te kampen had en in verband daarmee medicatie - en, aldus de raadsman, niet alleen een paracemolletje - benodigde. Door de onevenredigheid in het verlenen van voorbereidingstijd aan de advocaat-generaal enerzijds en de verdediging anderzijds en het door de voorzitter onder ongeoorloofde tijdsdruk - kennelijk ‘koste wat kost’ - doorzetten het van het pleidooi van de verdediging, is bij de verdachte de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bij de voorzitter ontstaan.
De voorzitter heeft vervolgens namens het hof verklaard dat “
het hof zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de raadsman zich in onvoldoende mate had voorbereid op het voeren van pleidooi”. Naast het feit dat deze opmerking geheel onterecht is gemaakt, heeft deze opmerking de raadsman diep in zijn advocatenziel gesneden. Deze opmerking toont geen compassie voor de raadsman en daardoor ook niet voor de verdachte. Daar komt nog bij de voorzitter deze opmerking, die zij aan het einde van een lange zittingsdag heeft gemaakt, ook de volgende dag, nadat zij daar dus een nacht over heeft kunnen nadenken, desgevraagd niet heeft willen terugnemen. Ook hierdoor is tenminste de schijn van vooringenomenheid ontstaan.
3.2.
De voorzitter heeft, samengevat en voor zover van belang, aangevoerd dat zij geenszins vooringenomenheid koestert jegens de verdachte en dat de overwegingen en beslissingen van het hof, zoals die door haar als voorzitter zijn verwoord, geen grond opleveren om dat niettemin te vrezen. Volgens de voorzitter heeft zij zowel de advocaat-generaal als de verdediging extra tijd (een kwartier) gegund om het requisitoir respectievelijk pleidooi aan te passen aan de getuigenverklaring van [X] . De voorzitter betreurt dat de raadsman zich gaande de behandeling van de zaak enigermate (naar eigen zeggen) gespannen en onwel is gaan voelen, maar meent dat dit geen grond biedt om aan te nemen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. Dit geldt evenzo met betrekking tot de indruk die het hof op grond van het verhandelde heeft bekomen. Overigens heeft het hof rekening gehouden met de opmerkingen van de raadsman betreffende diens fysieke welzijn door op diens verzoek de terechtzitting op 9 maart 2016 om 17.30 uur te onderbreken en de raadsman de gelegenheid te geven, in afwijking van het vooraf toegezonden behandelschema, de dag erna verder te gaan met het pleidooi, aldus steeds de voorzitter.
3.3.
De advocaat-generaal heeft, samengevat en voor zover van belang, aangevoerd dat zowel de advocaat-generaal als de verdediging een kwartier extra de tijd heeft gekregen voor het verwerken van de getuigenverklaring van [X] . Het klopt dat de advocaat-generaal tevens de lunchonderbreking heeft gebruikt om het requisitoir aan te passen (dus in totaal ongeveer drie kwartier tot een uur), maar dat geen sprake is geweest van onevenredigheid in voorbereidingstijd aangezien de verdediging deze (lunch)tijd ook heeft kunnen benutten. De advocaat-generaal was van mening dat juist het verzoek van de verdediging om het pleidooi de volgende dag te mogen houden een ongerechtvaardigde onevenredigheid zou opleveren omdat hij zijn requisitoir reeds had gehouden. Daarom had de advocaat-generaal zich tegen het verzoek om aanhouding verzet. Uiteindelijk is het pleidooi alsnog aangehouden tot de volgende middag om 14:00 uur. De verdediging heeft derhalve voldoende tijd gekregen voor (de voorbereiding van) het pleidooi. Ten aanzien van de door de voorzitter namens het hof gedane opmerking (zie hiervoor onder 2.4 en 3.1 sub 2) heeft de advocaat-generaal gesteld dat hij daaruit geen (objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van de voorzitter jegens de verdachte kan opmaken. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Uitgangspunt bij de beoordeling van een wrakingsverzoek is dat de rechter uit
hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich
uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren
voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans
dat bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Ten aanzien van de eerste wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer dat, voor zover die grond ziet op de - voor verzoeker - onverwachte confrontatie met een brief met poststempel 10 september 2012 (zie hiervoor onder 2.3 en 3.1 sub 1), deze omstandigheid niet eerder dan ter zitting van de wrakingskamer naar voren is gebracht, hetgeen op grond van artikel 513 lid 1 en 3 Sv te laat is. Deze omstandigheid zal derhalve buiten beschouwing worden gelaten. Voor het overige is de wrakingskamer van oordeel dat van enige onevenredigheid in het verlenen van (extra) voorbereidingstijd aan de advocaat-generaal en de verdediging niet (voldoende) is gebleken. Zowel de advocaat-generaal als de verdediging heeft op 9 maart 2016 een extra kwartier de tijd gekregen om de getuigenverklaring van [X] te verwerken in het requisitoir respectievelijk het pleidooi en beiden hebben daarvoor op die dag gebruik kunnen maken van de lunchpauze. Bovendien is het verzoek van de raadsman om aanhouding ingewilligd in die zin dat het pleidooi op 9 maart 2016 is onderbroken en op 10 maart 2016 om 14:00 uur is voortgezet. Op grond van het voorgaande kan deze grond niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
4.4.
Ten aanzien van de tweede wrakingsgrond stelt de wrakingskamer voorop dat, alhoewel dit niet heeft meegewogen in de oordeelsvorming met betrekking tot het wrakingsverzoek, wordt betreurd dat de voorzitter niet is verschenen bij de mondelinge behandeling van het verzoek om een en ander zelf toe te lichten, nu deze wrakingsgrond ziet op de bejegening van de raadsman van verzoeker ter terechtzitting en de voorzitter in haar schriftelijke reactie ook niet (nader) ingaat op de opmerking die zij namens het hof heeft gemaakt zoals hiervoor in 2.4 en 3.1 sub 2 vermeld.
4.5.
Naar het oordeel van de wrakingskamer ziet de bedoelde opmerking van de voorzitter op de wijze waarop de raadsman de verdediging voor verzoeker voert. Hoewel de wrakingskamer de jegens de raadsman gemaakte opmerking ongelukkig acht, is op grond van de aangevoerde feiten en omstandigheden niet aannemelijk geworden dat deze opmerking (mede) betrekking heeft op de (procespositie van) verzoeker. De opmerking van de voorzitter levert derhalve geen (zwaarwegende) aanwijzing op voor het oordeel dat zij jegens verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.6.
De slotsom is dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A. Boumans, E.A.G. van der Ouderaa en M.F.J.M. de Werd in aanwezigheid van mr. J.G.E.Y. Lok als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2016.
De voorzitter en de oudste raadsheer zijn buiten staat deze beslissing te ondertekenen.