ECLI:NL:GHAMS:2016:1240

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
23-002762-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de vervolging op grond van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1955, werd beschuldigd van het opzettelijk niet tijdig verstrekken van benodigde gegevens in het kader van de Wet werk en bijstand, wat mogelijk tot bevoordeling van zichzelf of een ander kon leiden. De zaak werd behandeld in meerdere zittingen, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verklaringen van de verdachte.

Het hof constateerde dat de verdachte in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep een grote hoeveelheid stukken had ingebracht, waarvan een groot deel onsamenhangend en onbegrijpelijk was. De verdachte had ook conflicten met zijn raadslieden en gaf aan zijn verdediging zelf te willen voeren. Dit leidde tot de vraag of de verdachte in staat was de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen.

Na beoordeling van de situatie, inclusief het ontbreken van een adequaat antwoord van de verdachte op vragen over de strafprocedure, concludeerde het hof dat de verdachte niet in staat was om de vervolging te begrijpen. Hierdoor ontbrak een reële verdedigingsmogelijkheid. Het hof besloot daarom de vervolging van de verdachte te schorsen, in de stand waarin deze zich bevond.

Uitspraak

parketnummer: 23-002762-13
datum uitspraak: 7 december 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 juni 2013 in de strafzaak onder parketnummer 14-037869-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 november 2014, 8 december 2014, 5 augustus 2015 en 7 december 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 februari 2009 tot en met 01 november 2009 te Hoogwoud, gemeente Opmeer, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een (bijstands)uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (norm alleenstaande), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, toen en daar (telkens) opzettelijk nagelaten tijdig en/of volledig de (afdeling sociale voorzieningen van de) gemeente Opmeer op de hoogte te stellen en/of in te lichten en/of op te geven dat hij, verdachte, samenwoonde en/of een gezamenlijke huishouding voerde met [naam 1] (op het adres [adres]) en/of werkzaamheden verrichte voor firma "[naam 2]" en/of (daaruit) inkomsten genoot.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Schorsing der vervolging

Op de voet van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering, dient de rechter de vervolging te schorsen, indien de verdachte aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt, dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vordering te begrijpen, en dient de schorsing te worden opgeheven zodra van het herstel van de verdachte is gebleken.
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast. De verdachte heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een grote hoeveelheid – omvangrijke – stukken ingebracht. Het hof constateert dat de inhoud van deze stukken voor een groot gedeelte geen betrekking heeft op de onderhavige strafzaak. De inhoud van de stukken is bovendien onsamenhangend en voor een groot deel voor het hof onbegrijpelijk. De verklaringen die de verdachte bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft afgelegd zijn eveneens onsamenhangend, onbegrijpelijk en hebben veelal betrekking op zaken die niet relevant zijn voor de onderhavige strafzaak.
De verdachte heeft tot twee keer toe een conflict gekregen met verschillende raadslieden en heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 7 december jl. te kennen gegeven voorlopig zijn verdediging zelf te willen voeren. Verdachtes raadsman was wel verschenen, maar is door de verdachte weg gestuurd. De verdachte heeft zijn conflict met zijn tweede raadsman aan de Deken van Advocaten voorgelegd. Het opnieuw inschakelen van deze raadsman laat de verdachte afhangen van de uitkomst van die procedure. Het hof achtte het aangewezen meer zicht op de persoon van de verdachte te krijgen en heeft op één van de zittingen, mede op verzoek van de verdachte, alsnog het doen opmaken van een reclasseringsrapport gelast. Het lukte evenwel (wederom) de reclassering niet om op toereikende wijze contact met de verdachte te verkrijgen.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 7 december jl. heeft de voorzitter de verdachte concreet gevraagd of hij begrijpt wat de onderhavige strafprocedure inhoudt. Een adequaat antwoord daarop heeft de verdachte niet kunnen geven. Mede gelet op de inhoud van de vele stukken die de verdachte aan het hof heeft overgelegd, acht het hof de verdachte daartoe thans ook niet in staat.
Gelet op bovenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Nu om die reden thans een reële verdedigingsmogelijkheid voor hem ontbreekt, zal het hof de vervolging van de verdachte schorsen in de stand waarin zij zich thans bevindt.

BESLISSING

Het hof:
Schorst de vervolging van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. A.P.M. van Rijn en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 december 2015.
mr. Van Rijn is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]