ECLI:NL:GHAMS:2016:1225
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toelating tot de wettelijke schuldsanering met betrekking tot overbesteding en schulden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep inzake de toelating tot de wettelijke schuldsanering van appellanten, die beiden in financiële problemen verkeren. De zaak is op 5 april 2016 behandeld, na een tussenarrest op 16 februari 2016. Tijdens de zitting op 29 maart 2016 was slechts één van de appellanten aanwezig, vergezeld van de beschermingsbewindvoerder en hun advocaat, mr. R.G. van der Laan. De appellanten dienden stukken in om inzicht te geven in hun schulden en de ontstaansdata daarvan, maar het hof oordeelde dat de overgelegde informatie onvoldoende was om te concluderen dat de schulden te goeder trouw waren ontstaan. Het hof benadrukte dat het van belang is om aan te tonen wanneer de schulden zijn ontstaan en hoe deze zijn gemaakt, vooral voor schulden die niet ouder zijn dan vijf jaar. De appellanten hebben niet overtuigend kunnen aantonen dat zij niet hebben overbesteding gepleegd, wat een belangrijke voorwaarde is voor toelating tot de schuldsanering. De beschermingsbewindvoerder was positief over de kansen van de appellanten, maar het hof vond de veranderingen in hun situatie nog te recent en onvoldoende onderbouwd. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat de appellanten niet in aanmerking komen voor de wettelijke schuldsanering.