10.1Huurder zal verhuurder onverwijld in kennis stellen van een gebrek en van de (dreigende) schade die uit dat gebrek of uit een andere oorzaak of omstandigheid voortvloeit. Huurder geeft verhuurder een redelijke termijn, die behoudens in geval van calamiteiten, ten minste zes weken bedraagt om een aanvang te maken met het verhelpen van een voor rekening van verhuurder komend gebrek.
(…)
Kosten in geval van tussentijdse beëindiging huurovereenkomst
25.Huurder is gehouden om verhuurder te vergoeden alle kosten, schade en rente die het gevolg zijn van een tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst (…). Tot die kosten en schade worden eveneens gerekend, de verschuldigde huurprijs plus omzetbelasting over de overeengekomen resterende huurtermijn (…).”
( d) [geïntimeerde] gebruikte het gehuurde als schoonheidssalon. De huurprijs bedroeg laatstelijk € 975,03 per maand.
( e) Op 7 juli 2013 heeft op de eerste en tweede verdieping van het pand waarin het gehuurde zich bevindt (verder: het pand) een brand gewoed. Dit heeft - naast ernstige schade op die verdiepingen - onder meer geleid tot rook- en waterschade in het gehuurde. De opstalverzekeraar heeft de schade aan het pand begroot op € 133.841,=.
( f) Op 1 augustus 2013 heeft [geïntimeerde] de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aangestelde beheerder onder meer geschreven:
“Op dit moment kan ik slechts circa 30% van de gehuurde ruimte op de begane grond gebruiken. In de maand juli heb ik vanaf 8 juli in geheel geen gebruik kunnen maken van de ruimte op de begane grond (...). Graag bespreek ik met jullie hoe we ervoor kunnen zorgen dat ik zo snel mogelijk weer kan beschikken over de gehuurde ruimte en over een compensatieregeling op de komende huurperioden ten tijde van de verbouwing aan het pand waar ik veel overlast van zal hebben.”
( g) In september 2013 is [geïntimeerde] tijdelijk verhuisd naar een bedrijfsruimte van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan de [adres 2] te [a] . [geïntimeerde] betaalde voor deze ruimte dezelfde huurprijs als voor het gehuurde.
( h) Bij e-mail van 13 november 2013 heeft [geïntimeerde] [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voorgesteld om de huurovereenkomst per 1 januari 2014 te beëindigen. Zij schrijft onder meer:
“Ik kan geen gebruik maken van het pand(het gehuurde; hof)
en de verwachting is dat dit niet op korte termijn gerealiseerd kan worden.
Ik ervaar een significante daling in de omzet.(…)
De afgelopen maanden heb ik geprobeerd om zo goed mogelijk de zaken te hervatten, Inmiddels zijn we bijna 5 maanden na dato en is er nog geen concreet uitzicht op wanneer ik terug kan. Ook is de situatie in het nieuwe onderkomen niet ideaal als gevolg van de bezichtigingen en het demonteren van de spullen in dit pand.
(…)”
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet met dit voorstel ingestemd.
( i) [geïntimeerde] heeft zich kort daarna tot een advocaat gewend, die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij brief van 2 december 2013 (onder meer) als volgt heeft bericht:
“Tot op heden heeft nog geen (aanvang van) herstel van de schade plaatsgevonden, terwijl de brand inmiddels nagenoeg vijf maanden geleden heeft plaatsgevonden. Als reden is aangevoerd, dat de verzekeraar de schade nog niet zou hebben vergoed. Of dit daadwerkelijk het geval is, is irrelevant, nu het uitblijven van een uitkering door de verzekeraar de verhuurder niet ontslaat van zijn verplichtingen. (…)
Namens cliënte verzoek ik u en voor zoveel nodig sommeer ik u ervoor zorg te dragen, dat het gehuurde uiterlijk op 1 januari 2014 in de overeengekomen toestand is hersteld, aan cliënte ter beschikking is gesteld en de bedrijfsvoering van cliënte vanaf 1 januari 2014 ook niet meer wordt gestoord door het verrichten of het achterwege laten van werkzaamheden in de overige delen van het pand, waarin het gehuurde is gelegen. (…)
Indien aan de voornoemde sommatie geen, slechts gedeeltelijk en/of te laat uitvoering wordt gegeven behoudt cliënte zich uitdrukkelijk het recht[voor; hof]
de Huurovereenkomst eenzijdig te ontbinden. (…)”
( j) Na deze brief hebben partijen overleg gepleegd over een minnelijke oplossing. De advocaat van [geïntimeerde] heeft een vaststellingsovereenkomst opgesteld, waarover in januari 2014 per e-mail is onderhandeld. Dit heeft niet tot een oplossing geleid.
( k) Bij brief van 31 januari 2014 heeft de advocaat van [geïntimeerde] de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde namens [geïntimeerde] buitengerechtelijk ontbonden per 1 februari 2014. [geïntimeerde] heeft per die datum de onder (g) genoemde ruimte ontruimd en verlaten.
( l) [geïntimeerde] heeft (in ieder geval) vanaf december 2013 de huur niet betaald.
( m) In de eerste aanleg van dit geding vorderden [appellant sub 1] en [appellant sub 2] , samengevat:
I een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] de huurovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden;
II ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde;
III veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 5.100,12 aan achterstallige huur en contractuele boete (respectievelijk € 3.900,12 en € 1.200,=), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
IV veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een schadevergoeding van € 975,03 per maand vanaf de datum van de huurontbinding tot de datum waarop het gehuurde onder dezelfde voorwaarden aan een ander is verhuurd, doch tot uiterlijk 1 juni 2016;
V veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
Na verweer van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter de vorderingen bij het bestreden vonnis afgewezen en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de proceskosten verwezen.