Het hof ziet aanleiding om eerst de benoeming van de mentor te bespreken. De betrokkene heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij de vader als mentor benoemd wenst te zien.
Hoewel het thans beter gaat met de betrokkene, acht het hof door GGZ voldoende aannemelijk gemaakt dat deze verbetering verband houdt met de intensieve behandeling van de betrokkene in [locatie] en de aldaar geboden structuur. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat de behandelend psychiater meermaals heeft verklaard dat het feit dat de psychiatrische toestand van de betrokkene stabiel is, juist te danken is aan de structuur van de 24‑uurs zorg in [locatie] . Gelet hierop is voorts voldoende aannemelijk geworden dat, indien de betrokkene weer bij de vader thuis gaat wonen, intensieve begeleiding en hulpverlening in de thuissituatie, alsmede dagbesteding voor de betrokkene noodzakelijk is om dit goede evenwicht te behouden. Het hof is met GGZ van oordeel dat aldus de structuur die binnen de instelling bestond, waarbij de betrokkene veel baat heeft gehad, zo veel mogelijk kan worden gecontinueerd. Voorts acht het hof in dit verband van belang dat, naar door de vader niet is bestreden, de psychische problematiek van de betrokkene en haar verstandelijke beperking niet veranderlijk zijn. In het verleden is gebleken dat deze psychische problematiek en verstandelijke beperking risico’s met zich brengen, zoals alcohol- en drugsmisbruik, agressie en beschadiging van de fysieke gezondheid.
Blijkens de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het standpunt van de vader met betrekking tot de noodzakelijke zorg voor de betrokkene niet gewijzigd, in die zin dat hij een minder intensieve begeleiding van de betrokkene voorstaat, ook indien de betrokkene weer bij hem thuis komt wonen. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat de vader ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij één of twee dagen dagbesteding voldoende acht en dat hij niet weet of vijf dagen dagbesteding financieel haalbaar is. Hoewel het hof een zeer betrokken vader ziet, vergt de bijzondere situatie van de betrokkene dat de vader met afstand beslissingen kan nemen die in haar belang zijn. Hierbij dient niet bepalend te zijn wat de betrokkene zelf wil. In dit verband acht het hof van belang dat de situatie in het verleden regelmatig is ontspoord en dat de vader – zoals hiervoor onder 4.6 overwogen – niet altijd beslissingen heeft genomen die in het belang van de betrokkene waren. Voorts is het hof met GGZ van oordeel dat deze situatie vraagt om veelvuldig overleg van de vader met begeleiders en hulpverleners en een goede samenwerking met hen, wat blijkens de stukken een problematisch punt is (gebleven). Naar het oordeel van het hof is een strak hulpverleningskader, waarbij een professionele mentor nauw in contact staat met begeleiders en hulpverleners over de zorg van de betrokkene en met professionele afstand zorgbeslissingen neemt, in het belang van de betrokkene, mede met het oog op het toewerken naar een begeleid wonen‑traject in de toekomst.
Op grond van het vorenstaande acht het hof, met GGZ, gegronde redenen aanwezig die zich tegen de benoeming van de vader tot mentor van de betrokkene verzetten. Het hof zal derhalve voorbijgaan aan de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene. Het voorgaande brengt tevens met zich dat het hof zal afwijken van de wettelijke voorkeur als bedoeld in artikel 1:452 lid 4 BW. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat niet gebleken is dat een van de in voornoemde bepaling genoemde (overige) familieleden zich bereid heeft verklaard tot mentor te worden benoemd.
Anders dan de vader ter zitting in hoger beroep heeft gesteld, biedt de verlenging van de rechterlijke machtiging, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een onvoldoende waarborg, te meer nu – naar GGZ ter zitting in hoger beroep onbestreden heeft verklaard – een rechterlijke machtiging niet ziet op het organiseren van de zorg ten behoeve van de betrokkene.
Nu niet is gebleken dat Mentorschap Nw-H ongeschikt is tot de uitoefening van het mentorschap ten behoeve van de betrokkene en in aanmerking genomen haar schriftelijke bereidverklaring, zal het hof Mentorschap Nw-H tot mentor benoemen.
Het hof overweegt ten overvloede dat deze benoeming niets afdoet aan de rol van de vader als vader en hij nog steeds een voor de betrokkene zeer belangrijke ondersteunende rol vervult en kan blijven vervullen in de zorg voor de betrokkene.