Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
[titel]in contact is gekomen met [X] over de huur van een kamer in de woning. De betreffende conversatie op Facebook heeft zij aan Ymere overhandigd. Zij deelde de kamer met [D] waarvoor zij ieder € 400,-- per maand betaalden. Daarnaast woonde in de woning een Poolse jongen die voor zijn kamer € 550,-- per maand betaalde. [C] heeft een door Ymere opgestelde verklaring ondertekend waarin zij verklaart dat zij op het adres [adres 1] heeft gewoond en daarvoor een bedrag van € 400,-- per maand inclusief en een borg van € 400,-- heeft betaald.
mijn relatie met mijn buren is voor mij belangrijker dan de voortgang van een eventueel zaak of mijn onderbuurman wel of niet onderverhuurt.”
3.Beoordeling
4.2. Het is vaste rechtspraak dat indien de verhuurder feiten en omstandigheden stelt die het vermoeden rechtvaardigen dat de woning van de verhuurder door de huurder wordt onderverhuurd, het aan de huurder is om aan te tonen dat hij de woning heeft gebruikt overeenkomstig de daaraan in de huurovereenkomst toegekende bestemming. Met de ten overstaan van Ymere afgelegde verklaring van [C] , de door Ymere overgelegde afschriften van de gesprekken tussen [C] en [X] en de bevindingen van de politie op 10 oktober 2014 en 29 mei 2015 heeft Ymere naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gesteld om het vermoeden te rechtvaardigen dat [appellant] (een deel van) de woning aan derden heeft onderverhuurd, althans in gebruik heeft gegeven. Het is dus aan [appellant] om het tegendeel aannemelijk te maken.
grief 1bestrijdt [appellant] dat Ymere een spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot ontruiming. Volgens hem staat een groot aantal woningen in het complex leeg, zodat er voor Ymere geen enkele reden is om een eventuele bodemprocedure niet af te wachten.
grief 3betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft toegestaan dat Ymere een proces-verbaal van 23 oktober 2014 in het geding heeft gebracht om daarbij vervolgens vast te stellen dat [appellant] onvoldoende verklaring geeft voor de daarin genoemde feiten. [appellant] betwist de inhoud van het proces-verbaal. Hij verwijst daartoe naar door hem overgelegde schriftelijke verklaringen van de op 10 oktober 2014 in de woning aanwezige [X] [ [X] , hof] en [E] dat het proces-verbaal geen juiste weergave is geweest van het politiebezoek. [appellant] heeft bij de politie aangifte gedaan van het valselijk opmaken van voornoemd proces-verbaal. Ook de verklaring van [C] is niet juist; verschillende getuigen kunnen verklaren dat zij slechts korte tijd in de woning heeft verbleven nadat zij een tijd op [huisnummer] heeft gewoond, aldus [appellant] .