Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.de vennootschap onder firma V.O.F. Manege [X] ,
2. [geïntimeerde sub 2] ,
3. [geïntimeerde sub 3] ,
4. [geïntimeerde sub 4] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
voor een bedrag van 8.000 euro zal kopen van [appellant] . De ontbindende voorwaarden zullen zijn dat het paard goed door de eerder per mail beschreven keuring zal komen.
het bovenomschreven paard onder behandeling te hebben gehad op Dierenkliniek [Z] .
3.Beoordeling
gisteren, dat is dan 16 januari 2014, mondeling is overeengekomen dat [geïntimeerde] het paard zal kopen voor € 8.000,00. Gelet op dat oordeel is niet van belang de periode tussen de overhandiging van het paard op 9 januari 2014 en de dag van de koopovereenkomst nader anders te duiden dan als proefperiode.
[Y]het paard zal kopen. Uit die e-mail blijkt bovendien dat de mondelinge koop is gesloten op het bedrijf van [geïntimeerde] , de manege. Verder is het [geïntimeerde] geweest die de koopsom aan [appellant] heeft betaald. Ten slotte is de door [appellant] verstrekte koopovereenkomst van 31 januari 2014 door [appellant] geredigeerd en niet door [geïntimeerde sub 4] ondertekend. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat [appellant] zijn verweer onvoldoende heeft gemotiveerd. Er is geen reden een uitzondering te maken op de hoofdregel dat in hoger dezelfde partijen procederen.
Juridische beschouwingvan de memorie van grieven. Dit betreft de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] niet tijdig zou hebben geklaagd door pas op 17 april 2014 [appellant] te informeren over de gebreken aan het paard.
lifelessnesseen bloedonderzoek te doen. Wanneer dan de koopovereenkomst onvoorwaardelijk wordt, gebeurt dat onder een onjuiste voorstelling van zaken en bestaat recht tot het inroepen van de vernietiging. De door [appellant] in de procedure gebrachte verklaring van Hoogendoorn (rechtsoverweging 2.13) is naar het oordeel van het hof summier, geeft geen blijk van enige dossierstudie omtrent het paard en weerspreekt de door [geïntimeerde] overgelegde rapporten ook niet. Tegenover de rapporten waarmee [geïntimeerde] haar stelling op dit punt heeft onderbouwd, heeft [appellant] verder niets meer gesteld terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding [appellant] tot bewijs op dit punt toe te laten.