In deze zaak heeft klager op 28 juli 2015 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden, die op 3 juli 2015 de klacht van klager tegen de notaris ongegrond had verklaard. Klager beschuldigt de notaris van het schenden van zijn geheimhoudingsplicht door informatie te verstrekken aan de schoonzuster van klager en de begrafenisondernemer. Daarnaast stelt klager dat de notaris hem in een kwaad daglicht heeft gesteld door een sepotmededeling van het Openbaar Ministerie als bijlage bij zijn verweerschrift te voegen. Het hof heeft de zaak op 7 januari 2016 behandeld, waarbij zowel klager als de notaris aanwezig waren en hun standpunten hebben toegelicht.
Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer zijn vastgesteld, en heeft geoordeeld dat de klachtonderdelen van klager ontvankelijk zijn, maar ongegrond. Het hof oordeelt dat de notaris zijn geheimhoudingsplicht niet heeft geschonden door informatie te delen met de begrafenisondernemer, aangezien dit noodzakelijk was voor de afwikkeling van de begrafeniskosten. Bovendien is er geen bewijs dat de notaris informatie heeft gedeeld met de schoonzuster van klager. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en verklaart klager niet-ontvankelijk in de nieuwe klachtonderdelen die niet eerder aan de kamer zijn voorgelegd. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 22 maart 2016.