ECLI:NL:GHAMS:2016:1041

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
200.174.059/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris inzake geheimhoudingsplicht en tuchtrechtelijke procedure

In deze zaak heeft klager op 28 juli 2015 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden, die op 3 juli 2015 de klacht van klager tegen de notaris ongegrond had verklaard. Klager beschuldigt de notaris van het schenden van zijn geheimhoudingsplicht door informatie te verstrekken aan de schoonzuster van klager en de begrafenisondernemer. Daarnaast stelt klager dat de notaris hem in een kwaad daglicht heeft gesteld door een sepotmededeling van het Openbaar Ministerie als bijlage bij zijn verweerschrift te voegen. Het hof heeft de zaak op 7 januari 2016 behandeld, waarbij zowel klager als de notaris aanwezig waren en hun standpunten hebben toegelicht.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer zijn vastgesteld, en heeft geoordeeld dat de klachtonderdelen van klager ontvankelijk zijn, maar ongegrond. Het hof oordeelt dat de notaris zijn geheimhoudingsplicht niet heeft geschonden door informatie te delen met de begrafenisondernemer, aangezien dit noodzakelijk was voor de afwikkeling van de begrafeniskosten. Bovendien is er geen bewijs dat de notaris informatie heeft gedeeld met de schoonzuster van klager. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en verklaart klager niet-ontvankelijk in de nieuwe klachtonderdelen die niet eerder aan de kamer zijn voorgelegd. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 22 maart 2016.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.174.059/01 NOT
nummer eerste aanleg : AL/2015/11
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 maart 2016
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
mr. [naam] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 28 juli 2015 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 3 juli 2015 (ECLI:NL:TNORARL:2015:25). De kamer heeft in de bestreden beslissing de op 19 januari 2015 ingediende klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard.
1.2.
De notaris heeft op 3 augustus 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 7 januari 2016. Klager en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; ieder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Bij klaagschrift van 14 september 2013 heeft klager bij de kamer een klacht ingediend tegen de notaris. Deze klacht ziet op de werkzaamheden van de notaris met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klager (overleden op 30 mei 2013, hierna: de vader). Volgens klager was de notaris niet onpartijdig, had de notaris niet mogen meewerken aan de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap door klagers broer en heeft de notaris ten onrechte zijn declaratie van een tot de nalatenschap behorende bankrekening laten betalen.
3.2.2.
De notaris heeft zich tegen deze klacht verweerd en als bijlage bij zijn verweerschrift van 24 september 2013 meegezonden een brief van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) van 28 november 2012. In deze brief staat onder meer het volgende.
“Op (..) heeft u[hof: de vader]
klacht gedaan van diefstal of verduistering van geld, tegen uw zoon [naam][hof: klager]
. (..)
Naar aanleiding hiervan heb ik een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. (..)
Op basis van het dossier ben ik van mening dat de heer [klager] zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten strafbare feiten.
Inmiddels heb ik besloten de heer (..) daarvoor niet (verder) te vervolgen. Ten eerste is het gehele bedrag inmiddels aan u terugbetaald. Ten tweede heeft het feit zich afgespeeld in beperkte kring, binnen uw familie. (..) Daarbij heb ik ook in overweging genomen uw verklaring dat u de klacht had ingetrokken als dat had gekund, nu het geld is terugbetaald. (..)”
3.2.3.
Bij beslissing van de kamer van 25 maart 2014 (ECLI:NL:TNORARL:2014:14) is de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond verklaard.
3.2.4.
Op 24 april 2014 is klager in hoger beroep gekomen van voormelde beslissing. Het hof heeft bij beslissing van 13 januari 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:29) de bestreden beslissing bevestigd en klager niet-ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen die voor het eerst in hoger beroep zijn aangevoerd, waaronder het verwijt dat de notaris zijn verplichting tot geheimhouding heeft geschonden tegenover klagers schoonzuster.

4.Standpunt van klager

De klacht van klager bestaat uit de volgende onderdelen.
i. De notaris heeft zijn verplichting tot geheimhouding geschonden door informatie te verstrekken aan de schoonzuster van klager en de begrafenisondernemer.
Aan dit klachtonderdeel heeft klager het volgende ten grondslag gelegd. Naar aanleiding van een verzoek van klager aan de begrafenisondernemer inzake het verstrekken van een kopie van de nota betreffende de crematie van de vader, is er contact geweest tussen de notaris en de begrafenisondernemer en ook tussen de notaris en de schoonzuster van klager. Tijdens het contact met de begrafenisondernemer heeft de notaris informatie verstrekt die hij – gelet op zijn geheimhoudingsplicht – niet had mogen verstrekken. Zo heeft hij aan de begrafenisondernemer medegedeeld dat de nalatenschap door klager nog niet (zuiver) was aanvaard. Daarnaast had de notaris niet mogen spreken met de schoonzuster van klager omdat zij geen erfgenaam is.
ii. De notaris heeft klager bewust in een kwaad daglicht gesteld door de hiervoor geciteerde sepotmededeling van het OM van 28 november 2012 (hierna: de brief van het OM) mee te zenden als bijlage bij zijn verweerschrift van 24 september 2013. Deze brief had geen enkele meerwaarde en was niet relevant voor de beoordeling van de klacht. Uiteindelijk is klager van het ten laste gelegde vrijgesproken.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Primair heeft hij aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in beide klachtonderdelen, omdat die onderdelen reeds aan de orde zijn geweest bij de behandeling van de eerdere klacht van 14 september 2013. Verder heeft de notaris ten aanzien van klachtonderdeel i. naar voren gebracht dat hij niet begrijpt op welke wijze hij zijn verplichting tot geheimhouding zou hebben geschonden. Klager heeft zijn stelling op dat punt niet onderbouwd. Ten aanzien van klachtonderdeel ii. heeft de notaris gesteld dat hij de brief van het OM aan de kamer heeft toegezonden om enig inzicht te geven in de familieverhoudingen. De notaris had deze brief gekregen van een broer van klager. De inhoud van de brief van het OM kan hem niet worden verweten, aangezien hij deze niet zelf heeft opgesteld.

6.Beoordeling

Ne bis in idem
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van het hof geldt in het notariële tuchtrecht het
ne-bis-in-idem-beginsel. Dit beginsel brengt mee dat na beoordeling van een klacht door de tuchtrechter, een latere klacht over “hetzelfde feit” niet opnieuw ter beoordeling kan worden voorgelegd. Er kan dus niet herhaaldelijk over dezelfde gedraging van een notaris worden geklaagd.
6.2.
De klachtonderdelen i. en ii., zoals onder 4. weergegeven, gaan over andere gedragingen dan die waarover in de eerdere tuchtrechtelijke procedure, eindigend met de uitspraak van het hof van 13 januari 2015, is geklaagd. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat klager derhalve ontvankelijk is in beide klachtonderdelen.
Nieuwe klachtonderdelen
6.3.
Klager heeft in hoger beroep nieuwe onderdelen aan zijn klacht toegevoegd. Het hof dient klager daarin niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien het hof geen klachtonderdelen kan behandelen die niet in eerste aanleg aan de kamer zijn voorgelegd.
Klachtonderdeel i.
6.4.
.Ter zitting in hoger beroep heeft de notaris erkend dat hij desgevraagd aan de begrafenisondernemer heeft medegedeeld dat nog niet alle erfgenamen, onder wie klager, hadden verklaard de nalatenschap van de vader te zullen aanvaarden. Naar het oordeel van het hof heeft de notaris zijn geheimhoudingsplicht niet geschonden door deze mededeling, met het oog op de afwikkeling van de kosten van de begrafenis, aan de begrafenisondernemer te doen.
6.5.
Dat de notaris de schoonzuster van klager informatie heeft verstrekt, is in het geheel niet komen vast te staan. De notaris ontkent dat dit het geval is geweest, terwijl klager – door het hof daarnaar gevraagd – niet kon toelichten op welke informatie hij doelt. De kamer heeft klachtonderdeel i. derhalve terecht ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel ii.
6.6.
Evenals de kamer acht ook het hof het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de notaris met het oog op zijn verdediging in de door klager aangespannen tuchtprocedure de brief van het OM in het geding heeft gebracht om de gespannen verhouding tussen de erfgenamen bij de afwikkeling van de nalatenschap van de vader te schetsen.
Klachtonderdeel ii. is dan ook, zoals de kamer ook heeft geoordeeld, ongegrond.
Conclusie
6.7.
De kamer heeft de klacht van klager terecht ongegrond verklaard. De bestreden beslissing zal worden bevestigd. Klager moet niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klachtonderdelen als bedoeld in rechtsoverweging 6.3.
6.8.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.9.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen als bedoeld in rechtsoverweging 6.3.;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Verscheure, C.H.M. van Altena en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2016 door de rolraadsheer.