ECLI:NL:GHAMS:2016:1039
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Vluchtgevaar en voorlopige hechtenis in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in Kroatië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 februari 2016, waarin het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en heeft zowel de advocaat-generaal als de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsman.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank beoordeeld en is van mening dat er voldoende gronden zijn om vluchtgevaar aan te nemen. Dit is niet alleen het geval wanneer er vrees bestaat dat de verdachte zich aan de berechting zal onttrekken, maar ook wanneer er redenen zijn om te vrezen dat de verdachte zich aan de tenuitvoerlegging van een eventuele vrijheidsstraf zal onttrekken. Het hof wijst erop dat volgens de Overleveringswet een Europees Aanhoudingsbevel niet kan worden uitgevaardigd als de opgelegde vrijheidsstraf minder dan vier maanden bedraagt. Gezien de omstandigheden acht het hof het niet uitgesloten dat de verdachte een gevangenisstraf van minder dan vier maanden kan krijgen, wat de vrees voor vluchtgevaar versterkt.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte bij zijn schoonmoeder in Nederland kan verblijven, maar het hof oordeelt dat de enkele mededeling van de verdachte hierover onvoldoende is om het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis te onderbouwen. Het hof wijst daarom zowel het beroep tegen de beschikking van de rechtbank als het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af. De beslissing is genomen in raadkamer en is op 16 maart 2016 gepubliceerd.