ECLI:NL:GHAMS:2016:1039

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
380
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vluchtgevaar en voorlopige hechtenis in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in Kroatië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 februari 2016, waarin het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en heeft zowel de advocaat-generaal als de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsman.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank beoordeeld en is van mening dat er voldoende gronden zijn om vluchtgevaar aan te nemen. Dit is niet alleen het geval wanneer er vrees bestaat dat de verdachte zich aan de berechting zal onttrekken, maar ook wanneer er redenen zijn om te vrezen dat de verdachte zich aan de tenuitvoerlegging van een eventuele vrijheidsstraf zal onttrekken. Het hof wijst erop dat volgens de Overleveringswet een Europees Aanhoudingsbevel niet kan worden uitgevaardigd als de opgelegde vrijheidsstraf minder dan vier maanden bedraagt. Gezien de omstandigheden acht het hof het niet uitgesloten dat de verdachte een gevangenisstraf van minder dan vier maanden kan krijgen, wat de vrees voor vluchtgevaar versterkt.

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte bij zijn schoonmoeder in Nederland kan verblijven, maar het hof oordeelt dat de enkele mededeling van de verdachte hierover onvoldoende is om het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis te onderbouwen. Het hof wijst daarom zowel het beroep tegen de beschikking van de rechtbank als het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af. De beslissing is genomen in raadkamer en is op 16 maart 2016 gepubliceerd.

Uitspraak

13/669010-16
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Kroatië) op [geboortedag] 1973,
zonder vast woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in het huis van bewaring Nieuwersluis te Nieuwersluis,
tegen de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 29 februari 2016, voor zover houdende afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank te Amsterdam van 2 maart 2016, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld van voormelde beschikking van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door mr. F.P.M. van Gerven, namens de raadsman van de verdachte, mr. K.A. Krikke.

De beoordeling

Het hof verenigt zich met de beschikking waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en de gronden waarop deze berust.
Met betrekking tot het vluchtgevaar overweegt het hof als volgt.
Van vluchtgevaar is niet alleen sprake als er gronden zijn om te vrezen dat de verdachte zich aan de berechting in Nederland zal onttrekken, maar ook als er gronden zijn te vrezen dat de verdachte zich aan een eventueel op te leggen vrijheidsstraf zal onttrekken.
Gelet op het bepaalde in artikel 2 van de Overleveringswet, waarin is bepaald dat een Europees Aanhoudingsbevel niet kan worden uitgevaardigd in het geval de opgelegde vrijheidsstraf minder is dan vier maanden, en het hof niet uitgesloten acht dat in het onderhavige geval een gevangenisstraf van minder dan vier maanden zal worden opgelegd, zijn er naar het oordeel van het hof gronden om te vrezen dat de verdachte zich aan de tenuitvoerlegging van een eventueel op te leggen vrijheidsstraf zal onttrekken. Gelet hierop acht het hof voldoende reden om vluchtgevaar aan te nemen
Het hof is van oordeel dat een omstandigheid als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv. zich thans niet voordoet.
Ter ondersteuning van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte kan verblijven bij de schoonmoeder van de verdachte in Nederland. De raadsman heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de verdachte daadwerkelijk bij de schoonmoeder kan verblijven. De enkele mededeling van de verdachte dat zij bij haar schoonmoeder in Nieuwegein kan verblijven is daarvoor onvoldoende. Het hof zal het mondelinge verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 16 maart 2016 in raadkamer van dit hof door
mr. M.J.G.B. Heutink, voorzitter,
mrs. E. de Greeve en E.H.M. Druijf, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Borg als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 16 maart 2016,
de advocaat-generaal