ECLI:NL:GHAMS:2016:1004

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
23-003691-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs in mishandelingszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van een vrouw op 1 juni 2015 in Amsterdam. De tenlastelegging hield in dat de verdachte de aangeefster met kracht in haar gezicht zou hebben geslagen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 februari 2016 heeft de verdachte ontkend de mishandeling te hebben gepleegd en verklaarde dat hij zich door zijn drankgebruik weinig van de gebeurtenis kon herinneren. Hij gaf aan mogelijk de aangeefster van zich af te hebben geduwd, maar ontkende haar te hebben geslagen.

De advocaat-generaal vorderde dat de verdachte schuldig zou worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft de aangifte van de aangeefster en de verklaring van een getuige in overweging genomen. De getuige had waargenomen dat de rechterwang van de aangeefster vuurrood was, wat de aangifte ondersteunde. Echter, het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De precieze toedracht van de schermutseling tussen de verdachte en de aangeefster bleef onduidelijk, waardoor het hof niet kon vaststellen dat de verdachte de mishandeling had gepleegd.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om de schuld van een verdachte te bewijzen voordat er een veroordeling kan plaatsvinden.

Uitspraak

parketnummer: 23-003691-15
datum uitspraak: 4 maart 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-105784-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van
19 februari 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 juni 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer](met kracht) in/op/tegen haar (rechter) wang, in elk geval haar gezicht te duwen en/of te slaan en/of te stompen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.

Vrijspraak

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger ter verdediging naar voren gebracht dat sprake is van onvoldoende bewijs, nu niemand heeft verklaard de mishandeling te hebben gezien, zich in het dossier geen letselverklaring bevindt en ook de verbalisanten niet hebben vermeld de vuurrode plek waarover de getuige [getuige] heeft verklaard bij de aangeefster te hebben waargenomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zich door zijn drankgebruik die avond vrijwel niets van het gebeurde herinnerde, maar heeft ten stelligste ontkend dat hij de aangeefster zou hebben geslagen. Wel achtte hij het mogelijk dat hij haar van zich af heeft geduwd met zijn open hand. Ter terechtzitting in hoger beroep is hij bij deze verklaring gebleven.
De aangifte van Van de [slachtoffer] houdt in dat zij, nadat zij had gehoord dat de verdachte haar in een discussie met de portier van de [bedrijfsnaam] voor ‘hoer’ uitmaakte, naar de verdachte is toegelopen en hem bij de keel heeft gepakt. De verdachte zou haar hierop met een vuist tegen de wang hebben geslagen. De getuige [getuige], een vriendin van de aangeefster, heeft verklaard dat zij samen met de aangeefster de [bedrijfsnaam] heeft verlaten, de aangeefster vervolgens korte tijd uit het oog heeft verloren, waarna de aangeefster heel boos naar haar toekwam en tegen haar zei dat de verdachte haar in haar gezicht had geslagen. De getuige zag dat de rechter wang van de aangeefster vuurrood gekleurd was.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de eigen waarneming van [getuige] van een rode verkleuring van de wang van de aangeefster, welke waarneming de aangifte ondersteunt, sprake is van voldoende wettig bewijs. Het hof heeft echter niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat kennelijk tussen de verdachte en de aangeefster een korte schermutseling is ontstaan. Nu het dossier omtrent de precieze toedracht van deze schermutseling geen nadere gegevens inhoudt, is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld.
De verdachte dient daarom bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. N.A. Schimmel en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van
J. Dommershuijzen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 maart 2016.
=========================================================================
[....]