ECLI:NL:GHAMS:2016:1003

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
23-004170-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een ambtenaar in functie met niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk beledigen van een ambtenaar, in dit geval een Buitengewoon Opsporingsambtenaar, tijdens de rechtmatige uitoefening van diens functie. De beledigende uitlatingen vonden plaats op 10 maart 2014 te Amsterdam, waarbij de verdachte zich schuldig maakte aan ernstige beledigingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd. De benadeelde partij, die zich in eerste aanleg had gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, werd door het hof niet-ontvankelijk verklaard. Het hof oordeelde dat de vordering onvoldoende onderbouwd was, met name omdat er geen bewijs was van geestelijk letsel of een ernstige inbreuk op de integriteit van de benadeelde partij. De op te leggen straf bestond uit een geldboete van €600,00 en 12 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

parketnummer: 23-004170-15
datum uitspraak: 4 maart 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-057051-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Amsterdam opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten de Buitengewoon Opsporingsambtenaar [slachtoffer] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, belast met handhaving orde, rust en veiligheid, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden " Stelletje kankerleiers, vieze jood, je moeder is een kankerhoer, ik hoop dat je sterft, ik hoop dat je alle ziektes krijgt die er zijn, ik hoop dat je dood gaat, ik hoop dat je kanker in je kop krijgt", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om pragmatische redenen integraal worden vernietigd, nu het hof tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter in de rechtbank Amsterdam en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 maart 2014 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten de Buitengewoon Opsporingsambtenaar [slachtoffer] , gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, belast met handhaving orde, rust en veiligheid, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden " Stelletje kankerlijers, vieze jood, je moeder is een kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, toen hij een boete kreeg wegens zwart rijden in de trein, schuldig gemaakt aan belediging van een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen de opsporingsambtenaar aangetast in zijn eer en goede naam, maar ook blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 februari 2016 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt 150,00 euro bestaande uit immateriële schade, in totaal te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van 200,00 euro te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd toewijzing van de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van 150,00 euro aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft op het schadeopgaveformulier misdrijven opgegeven slechts 150,00 euro schade te hebben geleden.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof is gelet op het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek onvoldoende onderbouwd dat sprake is van aantasting in de persoon. Het hof acht aannemelijk dat de benadeelde partij zich, zoals hij heeft verklaard, zwaar gekwetst voelde onder meer omdat zijn familie joods is. Dit brengt echter niet zonder meer met zich mee dat sprake is van aantasting in de persoon. Daarvoor is immers nodig dat sprake is van geestelijk letsel, dan wel van een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van zijn persoon (HR 9 juli 2004, NJ 2005, 391). Het hof stelt vast dat de gestelde immateriële schade niet is onderbouwd met enig stuk. Evenmin is gesteld of anderszins gebleken dat sprake is geweest van dergelijk letsel of een dusdanige inbreuk op de integriteit van zijn persoon, dat de vordering tot vergoeding wegens immateriële schade zonder meer toewijsbaar is. Naar het oordeel van het hof vormt behandeling van deze vordering dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen en deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 600,00 (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
12 (twaalf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. N.A. Schimmel en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van
J. Dommershuijzen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 maart 2016.
=========================================================================
[....]