In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting en een vergrijpboete opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag betreft een bedrag van € 43.125 over het tijdvak van 1 augustus 2007 tot en met 31 december 2008, met een boete van € 10.781. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag later verminderd tot € 35.130 en de boete tot € 5.598,50. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende in eerste instantie niet-ontvankelijk verklaard, maar het Hof heeft deze uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur heeft hoger beroep ingesteld.
Het geschil in hoger beroep betreft of belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting van € 7.522 voor facturen die dateren van vóór het aangiftetijdvak. Het Hof oordeelt dat de facturen betrekking hebben op leveringen uit de periode april tot en met juli 2007, terwijl het aangiftetijdvak loopt van 1 augustus 2007 tot en met 31 december 2008. Hierdoor komt belanghebbende geen recht op aftrek van deze voorbelasting toe. Het Hof volgt de inspecteur in zijn conclusie dat de omstandigheden van de zaak niet voldoen aan de voorwaarden voor aftrek van voorbelasting voor startende ondernemingen.
Daarnaast is de vergrijpboete in geschil. Het Hof oordeelt dat de inspecteur terecht een vergrijpboete heeft opgelegd op basis van grove schuld van belanghebbende, omdat zij voorbelasting in het verkeerde tijdvak heeft afgetrokken. De inspecteur heeft de boete vastgesteld op 25% van de nageheven belasting, maar het Hof vermindert de boete met 10% vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is, de naheffingsaanslag wordt verminderd tot € 34.159 en de vergrijpboete tot € 5.038.