Uitspraak
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Bespreking van een bewijsverweer
BESLISSING
3 (drie)jaren.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2014. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak in zaak B onder 2, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de proeftijd die was vastgesteld voor het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf. Het hof heeft de proeftijd vastgesteld op twee jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, en het hof heeft deze vordering in grote lijnen gevolgd, met uitzondering van de proeftijd.
Tijdens de zitting heeft de verdachte betoogd dat hij niet degene was die de bedreigingen had geuit, maar het hof heeft deze verklaring verworpen. De verklaring van de aangeefster werd als geloofwaardig beschouwd, en het hof oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet verantwoordelijk was voor de bedreigingen. Het hof heeft de zaak grondig onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte in de meeste onderdelen van het vonnis van de rechtbank in het gelijk gesteld moest worden, met uitzondering van de proeftijd.