ECLI:NL:GHAMS:2015:938

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
19 maart 2015
Zaaknummer
200.158.697/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdzorg voor minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) tegen een beschikking van de kinderrechter in Amsterdam. De kinderrechter had op 29 juli 2014 het verzoek van JBRA om een machtiging te verlenen voor de gesloten plaatsing van de minderjarige [X] afgewezen. [X] is sinds 2014 onvindbaar en heeft een geschiedenis van problematisch gedrag, waaronder wegloopgedrag en afwijzing van hulpverlening. JBRA heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen en alsnog de machtiging voor gesloten jeugdzorg te verlenen. Het hof heeft de zaak op 10 februari 2015 behandeld en geconcludeerd dat er voldoende gronden zijn voor de gesloten plaatsing van [X]. Het hof oordeelt dat jeugdhulp noodzakelijk is vanwege de ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van [X], die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en JBRA de machtiging verleend om [X] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven tot 15 juni 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 10 februari 2015
Zaaknummer: 200.158.697/01
Zaaknummer eerste aanleg: 13/567629 / RK 14/891
in de zaak in hoger beroep van:
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
appellante.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante wordt hierna JBRA genoemd.
1.2.
JBRA is op 30 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 29 juli 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter), met kenmerk 13/567629 / RK 14/891.
1.3.
De zaak is op 27 november 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.4.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de gezinsmanager namens JBRA;
- mr. M. Saadi, advocaat te Amsterdam, namens [X] (hierna: [X]);
- mevrouw [G], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam (hierna: de Raad).
1.5.
Mevrouw [M] (de moeder van [X]) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.6.
Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting heeft JBRA een nader stuk (instemmingsverklaring gedragswetenschapper, als bedoeld in art. 29c lid 4 Wet op de Jeugdzorg, van 28 oktober 2014) aan het hof toegezonden, dat op 17 december 2014 is binnengekomen. De advocaat van [X] is bij brief van 7 januari 2015 door het hof in de gelegenheid gesteld om op dit stuk te reageren. De advocaat heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Uit de moeder is geboren [X] [in] [1997]. [V] (de vader) is [in] [2004] overleden. De moeder heeft het gezag over [X].
2.2.
[X] is van 26 juli 2004 tot 25 juli 2007 onder toezicht gesteld geweest. Met ingang van 3 augustus 2010 is hij wederom onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is, op het daartoe strekkende verzoek van JBRA, laatstelijk -bij de bestreden beschikking- met ingang van 3 augustus 2014 verlengd voor de duur van een jaar.
[X] is uit huis geplaatst geweest van 25 januari 2011 tot 2 augustus 2013. Bij beschikking van de kinderrechter van 19 mei 2014 is een machtiging gesloten jeugdzorg verleend, tot 3 augustus 2014.
2.3.
Bij de stukken bevinden zich onder meer:
- het indicatiebesluit van 28 oktober 2014;
- een instemmingsverklaring gedragswetenschapper bij het verzoek machtiging gesloten jeugdzorg, als bedoeld in art. 29b lid 5 Wet op de Jeugdzorg, van 17 juni 2014;
- rapportage van JBRA van 28 oktober 2014.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover in hoger beroep van belang – afgewezen het verzoek van JBRA om een machtiging te verlenen om [X] in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden.
3.2.
JBRA verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar verzoek alsnog toe te wijzen, althans voor een zodanige duur toe te wijzen als het hof juist zal achten.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
JBRA heeft verzocht om een machtiging als bedoeld in artikel 29b van de Wet op de jeugdzorg (oud). Ingevolge artikel 10.5 lid 1 van de Jeugdwet geldt een verzoek om een dergelijke machtiging (gesloten jeugdzorg), ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Jeugdwet op 1 januari 2015, met ingang van die datum als een verzoek om een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 Jeugdwet (gesloten jeugdhulp).
Ingevolge laatstgenoemde bepaling kan de kinderrechter een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Voorts behoeft het verzoek instemming van een daartoe gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.2.
BJZ heeft op 17 december 2014 een instemmingsverklaring ten behoeve van een voorlopige machtiging gesloten plaatsing overgelegd. Aangezien het in deze zaak niet gaat om een voorlopige machtiging laat het hof deze verklaring buiten beschouwing. Het hof gaat in plaats van deze machtiging uit van de in eerste aanleg overgelegde instemmingsverklaring van 17 juni 2014. Deze verklaring voldeed aan de in artikel 29b, vijfde lid, Wet op de jeugdzorg geldende vereisten en voldoet aan de in art. 6.1.2, zesde lid, Jeugdwet gestelde vereisten. Gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval acht het hof deze verklaring niet te oud.
4.3.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of de gronden voor opneming en verblijf van [X] in
een gesloten accommodatie aanwezig zijn.
JBRA stelt dat behandeling en begeleiding van [X] binnen gesloten jeugdhulp noodzakelijk is, vanwege het gebleken wegloopgedrag van [X]. [X] is nu al meerdere maanden onvindbaar, zowel voor zijn moeder als de hulpverlening, waardoor er sprake is van forse onveiligheid voor hem. [X] heeft zich sinds de start van de begeleiding van de gezinsmanager in 2011, op alle manieren verzet tegen gesprekken of andere vormen van hulpverlening. Dit verzet komt voort uit het karakter en de persoonlijke problematiek van [X]. De dreiging van een gesloten plaatsing is niet de reden van de afhoudende houding van [X] richting hulpverlening. Hij onttrekt zich volgens JBRA aantoonbaar aan alle vormen van de hulpverlening, zowel in een vrijwillig als gedwongen kader. In de afgelopen vier jaren zijn reeds alle mogelijke vormen van vrijwillige hulpverlening aan [X] aangeboden, aldus JBRA.
4.4.
De advocaat van [X] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [X] hulp nodig heeft, maar dat hij absoluut niet gesloten geplaatst wil worden.
4.5.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat consistent en consequent handelen richting [X] belangrijk is. Hoewel het gevolg van de machtiging tot gesloten plaatsing ertoe kan leiden dat [X] zal proberen onvindbaar te blijven, kan dit ook een signaal voor [X] zijn dat alle officieel betrokkenen zich zorgen om hem maken. Dit is de laatste kans om hem hulp te bieden, aldus de Raad.
4.6.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. [X] is in januari 2011 in een pleeggezin geplaatst. Gedurende anderhalf jaar verliep deze plaatsing voorspoedig. Hij paste zich goed aan in het gezin en kon goed opschieten met de gezinsleden. Na anderhalf jaar ontstonden er echter problemen op school. Hij is vervolgens van school gewisseld, maar ook op de nieuwe school ging het niet goed. Medio 2012 werd het gedrag van [X] in het pleeggezin steeds lastiger. Hij was onbereikbaar voor de pleegmoeder, stal geld uit huis, hield zich niet aan afspraken, ging steeds meer blowen en kreeg politiecontacten. Zowel Pleegzorgbegeleiding, Jeugdbescherming als Care Express konden niet tot [X] doordringen. [X] wees de aangeboden hulpverlening af of ontweek de hulpverleners. In mei 2013 werden zijn gedragsproblemen dermate ernstig dat hij niet langer in het pleeggezin kon verblijven. [X] is toen overgeplaatst naar de Koppeling. Daar reageerde hij in eerste instantie goed op de aangeboden structuur en de voorspelbaarheid. Hij volgde daar onderwijs en hield zich aan de gemaakte afspraken. Na de Koppeling is [X] in augustus 2013 binnen de XL-groep van Spirit geplaatst. In het begin ging het goed. Hij was beleefd, hij ging goed om met de medebewoners en hij hield zich aan de afspraken. Opnieuw echter verdween zijn bereidheid om mee te werken. Hij ging slechts een paar dagen naar de nieuwe school, ging nauwelijks naar de dagbesteding en bleef onbereikbaar voor de hulpverleners. Daarnaast nam zijn blowgedrag opnieuw ernstige vormen aan en was hij niet te motiveren voor een Jellinektraject. Ook op de groep werd zijn gedrag problematischer. Er was sprake van escalerende agressie, zowel verbaal als fysiek. Hij stal van de groep en verklaarde slachtoffer te zijn geweest van een mishandeling op straat, hetgeen ertoe leidde dat de hulpverleners zich zorgen maakten over zijn veiligheid op straat. Uiteindelijk werd zijn verblijf op de groep onhoudbaar, omdat hij, mede vanwege zijn agressie, niet te begeleiden bleek. [X] is vanaf 28 mei 2014 weggebleven van de XL-groep. Op 13 juni 2014 is hij wegens diefstal van een fiets door de politie opgepakt en vervolgens in de Koppeling geplaatst. Begin juli 2014 is hij, na het eerste onbegeleide verlof, niet teruggekeerd naar de Koppeling. Sindsdien is hij onvindbaar.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [X] voorafgaand aan die zitting heeft gebeld met de gezinsmanager met de vraag of hij ‘op de telex staat’, maar dat hij niet wilde zeggen waar hij verbleef.
4.7.
Blijkens het inleidend verzoek, het indicatiebesluit en het plan van aanpak van JBRA, zijn de doelen van de machtiging gesloten uithuisplaatsing het bieden van veiligheid, het aanbieden van dagstructuur, scholing, uitgebreid diagnostisch onderzoek en mogelijk ook neurologisch onderzoek, controle op gebied van cannabisgebruik en zicht krijgen op welke hulpverlening passend is na afloop van de gesloten plaatsing. Binnen de gesloten plaatsing zal de nadruk liggen op het aanbrengen van structuur en op uitgebreid diagnostisch onderzoek. Uit de rapportage van JBRA volgt dat de problematiek van [X] complex is en dat het onvoldoende duidelijk is waardoor hulpverlening steeds vastloopt. Het doel van uitgebreid diagnostisch onderzoek is een antwoord te krijgen op de terugkerende problematiek bij [X].
4.8.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat jeugdhulp voor [X] noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Het is daarnaast voldoende gebleken dat [X] niet dan wel onvoldoende, te begeleiden is door de hulpverlening, dat hij zich daarvoor afsluit en zich onttrekt aan de hem aangeboden jeugdhulp. Gebleken is dat in de afgelopen jaren diverse vormen van hulpverlening zonder resultaat zijn gebleven en dat ook een eerdere plaatsing van [X] in een open setting niet tot een positief behandelresultaat heeft geleid, mede door zijn agressie- en softdrugsproblematiek en wegloopgedrag. [X] is thans reeds een half jaar onvindbaar en leidt waarschijnlijk een zwervend bestaan, hetgeen een zorgelijke en onveilige situatie voor hem is. Ook na afwijzing van het onderhavige verzoek tot gesloten plaatsing door de kinderrechter, is [X] zich blijven schuilhouden en tot op heden heeft hij zijn verblijfplaats niet bekend willen maken aan zijn gezinsmanager en is er van enig contactherstel, zelfs met zijn moeder, geen sprake. Het hof acht het gelet hierop, anders dan de kinderrechter, dan ook niet aannemelijk dat [X] zich, wanneer geen sprake meer is van een dreigende gesloten plaatsing, wel zal openstellen voor hulpverlening en behandeling. [X] heeft, gelet op zijn problematiek, dringend hulp nodig en zal zich aan iedere vorm van hulp blijven onttrekken, waardoor een minder vergaande vorm van jeugdhulp dan een gesloten plaatsing, niet meer effectief is. Het uiterste middel, te weten vrijheidsbeneming door een gesloten plaatsing is dan ook thans noodzakelijk. Het hof acht derhalve de gronden aanwezig om [X] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven tot aan zijn meerderjarigheid. Het hof acht het daarbij van belang dat aan [X], gelet op zijn eerdere wegloopgedrag, voorlopig geen vrijheden toebedeeld zullen worden, zodat optimaal getracht kan worden om onderzoek, behandeling en begeleiding op gang te brengen, waardoor zijn ontwikkeling naar volwassenheid alsnog een positieve wending kan krijgen.
4.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin het verzoek machtiging te verlenen om [X] in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven is afgewezen, en, in zoverre opnieuw rechtdoende;
verleent machtiging om [X], geboren [in] [1997], in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven, tot 15 juni 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wigleven, mr. C.E. Buitendijk en mr. S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. H.T. Klein Schiphorst als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2015.