Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1stelt [appellant] dat de dagvaarding in eerste aanleg nietigheden bevat
grieven 2 en 3betoogt [appellant] dat hij, anders dan in het eindvonnis staat vermeld, niet ter zitting van 22 maart 2013 is verschenen (en bij die gelegenheid de vorderingen van [geïntimeerde] heeft erkend), en dus niet in de procedure in eerste aanleg is verschenen. Dit betekent - volgens [appellant] - dat voornoemde nietigheden in de dagvaarding niet zijn gedekt, dat het eindvonnis ten onrechte op tegenspraak is gewezen en dat, voor zover iemand ter zitting is verschenen, die persoon zich ten onrechte voor [appellant] moet hebben uitgegeven.
“als door gedaagde sub 1 [[X], hof] erkend”toewijsbaar is, leidt niet tot die conclusie. Gelet op de inhoud van het eindvonnis en het tussenvonnis heeft kantonrechter kennelijk gedaagde sub 2, zijnde [appellant], bedoeld. [appellant] heeft ook geen bewijs aangeboden van zijn stelling dat niet hij maar [X] of een andere derde, zonder zijn toestemming en medeweten, ter zitting in eerste aanleg is verschenen en daar de vorderingen van [geïntimeerde] heeft erkend. Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat [appellant] ter zitting van 22 maart 2013 is verschenen en dat het bestreden eindvonnis derhalve op tegenspraak is gewezen. Dit betekent dat de grieven 1 tot en met 3 falen.
grief 4betoogt, kan de enkele aanduiding van [geïntimeerde] in
“[geïntimeerde]”in plaats van
“[geïntimeerde]”evenmin tot vernietiging van het eindvonnis leiden. Kennelijk is dit een verschrijving. Niet gezegd kan worden dat door deze kennelijke verschrijving, die zich overigens (desgewenst) leent voor eenvoudig herstel, voor [appellant] niet duidelijk was wie de eisende partij was. De grief faalt daarom.
grieven 5 en 6betreffen inhoudelijke grieven tegen de vorderingen van