Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerden],
[geïntimeerde sub 2],
[geïntimeerde sub 3],
[geïntimeerde sub 4],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder bestreden vonnis. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, had de vordering ingediend, maar het hof heeft deze afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat de vordering in strijd was met de goede procesorde. Het hof verwees naar een eerder tussenarrest van 23 december 2014, waarin het hof de appellant had gevraagd om zich uit te laten over de stelling van de geïntimeerden dat de appellant ook in kort geding had gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het bestreden deelvonnis zou worden geschorst. De appellant had een vonnis van de voorzieningenrechter van 28 november 2014 overgelegd, waarin een vergelijkbare vordering was afgewezen.
Het hof oordeelde dat de appellant geen nieuwe omstandigheden had aangevoerd die de incidentele vordering konden onderbouwen, en dat de vordering daarom moest worden afgewezen. De appellant werd als de in het ongelijk gestelde partij aangemerkt en werd verwezen in de kosten van het incident. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door de geïntimeerden, met een aanhouding van verdere beslissingen tot het eindarrest in de hoofdzaak.