Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Tenlastelegging
[bedrijf] in of omstreeks de periode van 10 oktober 2003 tot en met
[bedrijf] in of omstreeks de periode van 15 maart 2006 tot en met
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1949, was vennoot van een vennootschap onder firma en werd beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het beschikbaar stellen van valse facturen. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting over verschillende maanden tussen 2003 en 2005, en het opzettelijk ter beschikking stellen van valse facturen aan de Belastingdienst in de periode van 2006. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 februari 2015 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot dezelfde straffen als in eerste aanleg opgelegd. De verdediging stelde echter dat de verdachte geen feitelijk leiding had gegeven aan de vennootschap en dat zij niet op de hoogte was van de onregelmatigheden in de administratie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar inmiddels overleden echtgenoot vennoten waren van de vennootschap, maar dat de echtgenoot zich voornamelijk met de administratie bezighield. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van de facturen of dat zij opdracht had gegeven tot het indienen van onjuiste aangiften. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat zij feitelijk leiding had gegeven aan de belastingfraude.