ECLI:NL:GHAMS:2015:854

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
23-000876-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor vennoot van een vennootschap onder firma wegens gebrek aan bewijs van feitelijk leidinggeven aan belastingfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1949, was vennoot van een vennootschap onder firma en werd beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het beschikbaar stellen van valse facturen. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting over verschillende maanden tussen 2003 en 2005, en het opzettelijk ter beschikking stellen van valse facturen aan de Belastingdienst in de periode van 2006. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 februari 2015 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot dezelfde straffen als in eerste aanleg opgelegd. De verdediging stelde echter dat de verdachte geen feitelijk leiding had gegeven aan de vennootschap en dat zij niet op de hoogte was van de onregelmatigheden in de administratie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar inmiddels overleden echtgenoot vennoten waren van de vennootschap, maar dat de echtgenoot zich voornamelijk met de administratie bezighield. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van de facturen of dat zij opdracht had gegeven tot het indienen van onjuiste aangiften. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat zij feitelijk leiding had gegeven aan de belastingfraude.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000876-10
Datum uitspraak: 11 maart 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 4 februari 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-993059-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 februari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de (na aanhouding gemachtigde) raadslieden naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
[bedrijf] in of omstreeks de periode van 10 oktober 2003 tot en met
2 december 2005 te Haarlem en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer aangifte(n) voor de omzetbelasting (onder andere) over de maand(en) september 2003 (D51-9) en/of december 2003 (D51-12) en/of maart 2004 (D52-3) en/of april 2004 (D52-4) en/of november 2004 (D52-11) en/of december 2004 (D52-12) en/of juni 2005 (D53-6) en/of juli 2005 (D-53-7) en/of november 2005 (D53-11) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [bedrijf] (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Haarlem en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) maand(en) (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen (telkens) leiding heeft gegeven.
2:
[bedrijf] in of omstreeks de periode van 15 maart 2006 tot en met
15 september 2006 te Haarlem, in elk geval in Nederland, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere) gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, opzettelijk deze in valse en/of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, immers heeft [bedrijf] aan de Belastingdienst Holland-Midden, kantoor Haarlem, (onder meer) beschikbaar gesteld:
- een factuur van [naam] (bijlage D-001), bestaande de valsheid van die factuur hierin dat op voormelde factuur is vermeld dat door [naam] op 27 september 2003 India & Chines kunstwerk ter waarde van 46.291 EU (euro) is geleverd aan [bedrijf], zulks terwijl in werkelijkheid deze levering niet heeft plaatsgevonden en/of
- een factuur van [naam] (bijlage D-005), bestaande de valsheid van die factuur hierin dat op voormelde factuur is vermeld dat door [naam] op 29 december 2003 Chinees kunst schilderwerk ter waarde van 64.093,40 EU (euro) is geleverd aan [bedrijf], zulks terwijl in werkelijkheid deze levering niet heeft plaatsgevonden en/of
- een factuur van [naam] (bijlage D-008), bestaande de valsheid van die factuur hierin dat op voormelde factuur is vermeld dat door [naam] op 15 april 2004 Indiaans en Chinees kunst werk ter waarde van 74.970 EU (euro) zijn geleverd aan [bedrijf], zulks terwijl in werkelijkheid deze levering niet heeft plaatsgevonden en/of
- een factuur van [naam] (bijlage D-026), bestaande de valsheid van die factuur hierin dat op voormelde factuur is vermeld dat door [naam] op 11 november 2005 kunstwerk ter waarde van 48.195 euro is geleverd aan [bedrijf], zulks terwijl in werkelijkheid deze levering niet heeft plaatsgevonden,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting is geheven,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt ten aanzien van de bewezenverklaring.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vrijspraak

Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, dat de verdachte in de ten laste gelegde periode geen feitelijk leiding heeft gegeven aan [bedrijf], noch opdrachten heeft gegeven aan deze vennootschap. Als gevolg daarvan moet zij worden vrijgesproken van het opdracht geven tot dan wel het feitelijk leiding geven aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting (feit 1) en het opzettelijk voor raadpleging beschikbaar stellen van valse facturen door [bedrijf] (feit 2).
Het hof overweegt als volgt.
Vastgesteld wordt dat de verdachte en haar - inmiddels overleden - echtgenoot vennoten waren van [bedrijf] De verdediging heeft er op gewezen dat de in het dossier aanwezige stukken - de in- en verkoopfacturen waarop in de tenlastelegging onder feit 2 wordt gedoeld die ten grondslag lagen aan de foutieve aangiften omzetbelasting telkens namens en op verzoek van de echtgenoot van de verdachte valselijk zijn opgemaakt.
Door zowel de verdachte als haar echtgenoot, [echtgenoot vd], is steeds verklaard dat [echtgenoot vd] zich bezig hield met de administratie en de overige activiteiten van de vennootschap en dat de verdachte slechts zo nu en dan verkoopwerkzaamheden in de winkel heeft verricht. Hoofdzakelijk zorgde zij voor het huis en de kinderen. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is voorts niet gebleken dat de verdachte wetenschap had van het laten opstellen en vervolgens opnemen van valse facturen in de administratie van de vennootschap ten behoeve van de aangiften omzetbelasting, laat staan dat zij daartoe opdracht zou hebben gegeven.
De advocaat-generaal heeft bij requisitoir in hoger beroep zich op het standpunt gesteld dat de verdachte wist dat de administratie van de vennootschap in het verleden niet op orde was. Er had eerder een controle plaatsgevonden die heeft geleid tot een fiscaal compromis en een schriftelijke waarschuwing van de zijde van de belastingdienst. De advocaat-generaal stelt dat de verdachte, gelet op die wetenschap, willens en wetens het risico heeft genomen dat de administratie thans ook niet op orde was, omdat zij, zoals ze zelf ook heeft verklaard, in dit kader “dingen heeft laten liggen”.
Het hof volgt de advocaat-generaal niet in dit standpunt. De enkele omstandigheid dat de verdachte als mede-vennoot geregistreerd stond, maakt haar niet zonder meer strafrechtelijk aansprakelijk voor de valsheid in geschrifte en belastingfraude die door haar mede-vennoot in het kader van de vennootschap zouden zijn begaan. Ook de omstandigheid dat de verdachte er wetenschap van had dat in voorgaande jaren de administratie van de vennootschap niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen, maakt nog niet dat zij door zich verder niet met die administratie te bemoeien daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar medevennoot vervolgens valse facturen zou laten opstellen en deze aan aangiften ten grondslag zou leggen en aan de Belastingdienst beschikbaar zou stellen. Uit niets blijkt immers dat eerder van valse of vervalste stukken in de administratie sprake is geweest. Daarbij komt dat aan de uiterlijke verschijningsvorm van de desbetreffende facturen, zou de verdachte deze al onder ogen hebben gekregen, zonder verdere gedetailleerde wetenschap van de bedrijfsvoering van de vennootschap
- waarvan in het geval van de verdachte niet is gebleken - niet is te zien dat deze vals of vervalst zouden zijn.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte opdracht heeft gegeven tot of feitelijk leiding heeft gegeven aan de ten laste gelegde verboden gedragingen, zijnde het handelen van [bedrijf] voor zover dit handelen betrekking heeft gehad op het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting en opzettelijk voor raadpleging beschikbaar stellen van valse facturen door [bedrijf] Nu zij naar het oordeel van het hof geen wetenschap had van deze gedragingen, kon van haar ook niet worden gevergd een einde te maken aan die verboden gedragingen.
Nu de verdachte reeds op grond van het vorenstaande dient te worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde, kunnen de vraag of de facturen wel vals of vervalst waren en de vraag of er wel sprake is geweest van het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere) gegevensdragers en/of de inhoud daarvan in de zin van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, verder onbesproken blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. J.L. Bruinsma en mr. R.C.P. Haentjens, in tegenwoordigheid van
mr. S.P.H. Brinkman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 maart 2015.
Mr. R.C.P. Haentjens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]