ECLI:NL:GHAMS:2015:805

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
23-004436-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor openlijke geweldpleging, mishandeling en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag, openlijke geweldpleging, mishandeling en bedreiging. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de aangever met een mes had gestoken. De getuigenverklaringen waren inconsistent en er was onvoldoende bewijs om de verdachte te veroordelen voor dit feit.

Wel heeft het hof bewezen verklaard dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, mishandeling heeft gepleegd tegen een medeverdachte en deze medeverdachte heeft bedreigd. De feiten vonden plaats op 30 april 2010 en 17 augustus 2012 in Amsterdam. De verdachte heeft samen met anderen de slachtoffers geslagen en gestompt, en heeft een kopstoot gegeven aan de medeverdachte.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft uiteindelijk besloten om een taakstraf van 180 uur en een geldboete van €500 op te leggen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

parketnummer: 23-004436-13
datum uitspraak: 10 maart 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-670605-10 tegen
[verdachte],
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van 23 oktober 2014 en 24 februari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.primair:hij op of omstreeks 30 april 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar die [slachtoffer 1] is/zijn toegegaan, althans zich in de nabijheid van die [slachtoffer 1] heeft/hebben opgehouden waarna hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen met (een) mes(sen) in het bovenlichaam heeft gestoken en/of gesneden;

1.subsidiair:hij op of omstreeks 30 april 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een geperforeerde long), heeft toegebracht, door opzettelijk met (een of meer van) zijn mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen met (een) mes(sen) in het bovenlichaam te steken en/of te snijden;

2:
hij op of omstreeks 30 april 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Nieuwe Hemweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het geven van een kopstoot aan die [slachtoffer 1] en/of uit het slaan en/of stompen van die [slachtoffer 1] en/of uit het met een hard en/of stevig voorwerp, slaan van die [slachtoffer 2] en/of uit het slaan en/of stompen van die [slachtoffer 2];
3:
hij op of omstreeks 17 augustus 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [medeverdachte 1] heeft mishandelend, welke mishandeling hierin bestond dat verdachte die [medeverdachte 1] een kopstoot, in/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd, heeft gegeven, waardoor voornoemde [medeverdachte 1] pijn heeft ondervonden;
4:
hij op of omstreeks 17 augustus 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [medeverdachte 1] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [medeverdachte 1] dreigend de woorden toegevoegd :”Nog twee weken dan ben ik van mijn voorwaardelijk af en dan pak ik je. Dan pak ik jou en je moeder als je dat maar weet”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
Vrijspraak feit 1
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken. In de nacht van 29 op 30 april 2010 heeft er een vechtpartij plaatsgevonden buiten bij een technofeest dat plaatsvond in een gekraakt bedrijfspand aan de Nieuwe Hemweg in Amsterdam, waarbij aangever [slachtoffer 1] onder meer in zijn borst is gestoken. [slachtoffer 1] was samen met [getuige 1], [slachtoffer 2] en [getuige 2] naar het feest gekomen. [getuige 3], beveiliger bij het feest, heeft de middag na het incident – op 30 april 2010 om 13:30 uur – aan verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaard dat hij die nacht Marokkaanse jongens weg had zien lopen met messen in hun hand. [getuige 3] hoorde iemand anders zeggen dat de jongens iemand hadden neergestoken (dp. 23). Op 26 mei 2010 is [getuige 3] als getuige gehoord, tijdens welk verhoor hij heeft verklaard dat hij twee Marokkanen en een blanke jongen heeft zien vechten met drie andere feestgangers (dp. 43). Een van de Marokkaanse jongens had een mes en maakte daar steek- en zwaaibewegingen mee, [getuige 3] kon echter niet zien naar wie hij zwaaide, noch dat er iemand geraakt werd. De getuige omschrijft de dader als een Marokkaan met een trainingsjasje en een sterk Marokkaans accent.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat een licht getinte jongen met een trainingsjasje, van vermoedelijk Turkse of Marokkaanse afkomst, een mes tevoorschijn haalde uit zijn jaszak (dp. 33). Hij heeft echter niet gezien dat er met het mes is gestoken.
[medeverdachte 1] (dp. 65) en [medeverdachte 2] (dp. 88) – die met de verdachte naar het feest waren gekomen – hebben beiden verklaard dat de verdachte met het mes heeft gestoken, echter ook zij hebben dat niet zelf gezien. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij dat na het incident, binnen bij het feest, van de verdachte zelf heeft gehoord. [medeverdachte 2] heeft dat een of twee dagen na het incident gehoord, ofwel van de verdachte zelf, ofwel van[medeverdachte 3].
Het hof constateert dat de getuige [getuige 3] daags na het incident op onderdelen verschillend heeft verklaard dan tijdens zijn verhoor bij de politie, ruim drie weken later. Voorts hebben de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] – de enigen die hebben verklaard dat de verdachte zou hebben gestoken – die wetenschap niet uit eigen waarneming maar zouden zij dat hebben gehoord van de verdachte zelf, terwijl die van meet af aan heeft ontkend te hebben gestoken of dat te hebben gezegd aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2].
Het hierboven overwogene in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer van de medeverdachten, [slachtoffer 1] met een mes in de borst heeft gestoken, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 30 april 2010 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, de Nieuwe Hemweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het slaan en stompen van die [slachtoffer 1] en uit het met een hard voorwerp, slaan van die [slachtoffer 2] en uit het slaan en stompen van die [slachtoffer 2]
3:
hij op 17 augustus 2012 te Amsterdam opzettelijk [medeverdachte 1] heeft mishandeld, welke mishandeling hierin bestond dat verdachte die [medeverdachte 1] een kopstoot in het gezicht heeft gegeven waardoor voornoemde [medeverdachte 1] pijn heeft ondervonden
4:
hij op 17 augustus 2012 te Amsterdam [medeverdachte 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [medeverdachte 1] dreigend de woorden toegevoegd: “Nog twee weken dan ben ik van mijn voorwaardelijk af en dan pak ik je. Dan pak ik jou en je moeder als je dat maar weet”.
Hetgeen onder 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregelen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Nadat een conflict was ontstaan tussen de groep jongens waartoe de verdachte behoorde en de groep van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], heeft de verdachte hen samen met anderen uit zijn eigen groep aangevallen, gestompt en geslagen. Hierdoor is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Bij slachtoffers van dergelijk geweld blijven gevoelens van angst en onzekerheid veelal gedurende lange tijd bestaan.
Voorts heeft de verdachte het slachtoffer [medeverdachte 1] midden op de dag op de openbare weg een kopstoot gegeven in het gezicht en bedreigd met zware mishandeling. Hierdoor heeft het slachtoffer pijn ondervonden, is zijn lichamelijke integriteit geschonden en heeft de verdachte bij hem gevoelens van onveiligheid en onrust veroorzaakt. Dat het feit op de openbare weg plaatsvond draagt tevens bij aan het ontstaan van gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, hetgeen het hof de verdachte aanrekent.
Het hof constateert dat in eerste aanleg sprake is geweest van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verdachte is op 29 juni 2010 in verzekering gesteld, terwijl pas op 18 september 2013 in eerste aanleg vonnis is gewezen. Het hof acht voor de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend, doch ziet gelet op de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding een andere strafmodaliteit toe te passen en zal volstaan met het opleggen van een taakstraf alsmede een geldboete van na te melden duur dan wel hoogte.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 februari 2015 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf alsmede een geldboete van na te melden duur dan wel hoogte passend en geboden.
Onttrekking aan het verkeer
Bij gelegenheid van het onderzoek naar de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten is een knipmes met een lemmet van ongeveer 15 centimeter aangetroffen. Niettegenstaande de vrijspraak van feit 1 dient voornoemd voorwerp te worden onttrokken aan het verkeer en is het daarvoor vatbaar, aangezien het bij het onderhavige onderzoek is aangetroffen en kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten als die waarvan de verdachte werd verdacht. Bovendien is het ongecontroleerde bezit van het mes naar het oordeel van het hof in strijd met het algemeen belang.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.777,65. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.435,65. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 2.063,65, bestaande uit € 813,65 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Onvoldoende is gebleken dat de schadepost ‘kosten ziekenhuisverblijf’ door het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt, en voor wat betreft de schadepost ‘reparatiekosten iPhone’ is het hof van oordeel dat behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.194,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.069,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag dat bij het vonnis waarvan beroep is toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 23, 24c, 36b, 36d, 36f, 57, 141, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 mes (3830013)
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.063,65 (tweeduizend drieënzestig euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 813,65 (achthonderddertien euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële- en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.063,65 (tweeduizend drieënzestig euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 813,65 (achthonderddertien euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële- en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.069,00 (tweeduizend negenenzestig euro) bestaande uit € 819,00 (achthonderdnegentien euro) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.069,00 (tweeduizend negenenzestig euro) bestaande uit € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) materiële schade en € 819,00 (achthonderdnegentien euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
31 (eenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. C.P.M. Cleiren, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Dudok van Heel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 maart 2015.
mr. Hartsuiker en mr. Cleiren zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.