ECLI:NL:GHAMS:2015:797

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
200.150.252/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekkingsgeschil CAR-verzekering en schade aan het werk

In deze zaak gaat het om een dekkingsgeschil onder een Construction-All-Risks (CAR) verzekering tussen HDI-Gerling Verzekeringen N.V. en de appellanten, die een woning aan het bouwen waren. De appellanten hebben een schadevergoeding geëist van € 6.216,33 voor schade aan de betonwapening die door hun aannemer zonder toestemming is meegenomen. De kantonrechter had eerder de vorderingen van de appellanten toegewezen, maar HDI-Gerling heeft in hoger beroep de beslissing bestreden. Het hof heeft vastgesteld dat de betonwapening, die enkele dagen voor het wegnemen was geplaatst, onderdeel uitmaakte van het verzekerde werk. HDI-Gerling betwistte de dekking op basis van de stelling dat de appellanten de aanneemsom niet hadden voldaan, maar het hof oordeelde dat dit niet relevant was voor de aanspraak op schadevergoeding. Het hof concludeerde dat de schade aan het werk, zoals gedefinieerd in de verzekeringsvoorwaarden, voor uitkering in aanmerking komt. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de schadeopstelling door de appellanten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.150.252/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 435715 / CV EXPL 13-1485
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 maart 2015
inzake
de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tevens geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1],

2.
[geïntimeerde sub 2],
beide wonend te [woonplaats],
geïntimeerden,
tevens appellanten in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. V.J.N. van Oijen te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna HDI-Gerling en [geïntimeerden] genoemd.
HDI-Gerling is bij dagvaarding van 9 april 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, Afdeling Privaatrecht, sectie kanton, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) van 19 maart 2014, gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers en HDI-Gerling als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
HDI-Gerling heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten, met nakosten en uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, zo nodig onder aanvulling van (rechts)gronden, met veroordeling HDI-Gerling in de proceskosten, met nakosten en rente en uitvoerbaar bij voorraad.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof als vaststaand daarvan zal uitgaan. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2
[geïntimeerden] hebben een Construction-All-Risks-verzekering gesloten in verband met een door hen te bouwen woonhuis. HDI-Gerling heeft thans de hoedanigheid van verzekeraar onder deze CAR-verzekering.
2.3
[geïntimeerden] hebben de aannemingsovereenkomst met de door hen ingeschakelde Duitse aannemer op 26 september 2010 ontbonden en hem gesommeerd de bouwplaats te verlaten. In de nacht van 27 op 28 september 2010 is de aannemer teruggekomen naar de bouwplaats en hij heeft zonder toestemming van [geïntimeerden] betonwapening voor de te storten vloer meegenomen.
2.4
Bij de politie hebben [geïntimeerden] aangifte gedaan van diefstal van de betonwapening. Verder hebben zij een Duitse advocaat in de arm genomen om de schade op de aannemer te verhalen, maar de aannemer bleek te zijn gefailleerd.
2.5
In verband met het wegnemen van de betonwapening hebben [geïntimeerden] aanspraak gemaakt op een uitkering onder de CAR-verzekering. HDI-Gerling heeft op verschillende gronden dekking geweigerd.

3.Beoordeling

3.1
In deze procedure is het dekkingsgeschil tussen [geïntimeerden] en HDI-Gerling aan de orde. [geïntimeerden] vorderen dat HDI-Gerling haar verplichtingen onder de CAR-verzekering nakomt door € 6.216,33 te betalen. Dat is volgens hen de schade (ex btw) die voor uitkering onder de verzekering in aanmerking komt, waarbij rekening is gehouden met het toepasselijke eigen risico. Daarnaast vorderen zij € 714,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.2
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen en HDI-Gerling veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt HDI-Gerling met haar grieven op.
In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep betogen [geïntimeerden] dat de kantonrechter hun vorderingen weliswaar toewijsbaar heeft geacht door het schadevoorval als ‘diefstal’ te kwalificeren, maar de primaire stelling van [geïntimeerden] onbesproken heeft gelaten. [geïntimeerden] menen primair dat HDI-Gerling tot uitkering dient over te gaan, omdat schade aan het werk is ontstaan, zoals bedoeld in artikel 28 onder a van de polisvoorwaarden.
3.3
Ten aanzien van het schadevoorval geldt het volgende. Uit de wederzijdse stellingen moet worden afgeleid dat de betonwapening die door de aannemer is meegenomen bestond uit matten van wapeningsstaal. Deze wapeningsmatten waren volgens [geïntimeerden] enkele dagen voordat de aannemer deze heeft meegenomen al gelegd op de plaats waar de vloeren van de begane grond gestort zouden worden. De wapeningsmatten waren volgens hen vastgemaakt aan stekeinden van wapeningsstaal. Na het voorval hebben [geïntimeerden] geconstateerd dat de bevestigingsstekken waren ontzet. De wapeningsmatten moeten volgens [geïntimeerden] door de aannemer zijn losgetrokken. Ook de inmeetpaaltjes zijn door de aannemer verwijderd.
3.4
Ter onderbouwing van het schadevoorval hebben [geïntimeerden] onder andere een verslag van waarneming overgelegd van [X] van 22 oktober 2010. [X] heeft dit verslag opgemaakt in zijn hoedanigheid van bouwcontroleur van de afdeling Beheer Openbare Ruimte van de gemeente Bergen, onderdeel Toezicht en Handhaving. In het verslag heeft [X] opgetekend dat hij samen met zijn collega-bouwcontroleur [Z] heeft geconstateerd dat de wapening voor de vloer op de begane grond die op 24 september 2010 stortklaar was geplaatst, op 29 september 2010 was verdwenen. Zij hebben vastgesteld dat de reeds aangebrachte wapening was verbogen en losgetrokken. De foto’s bij het rapport tonen losse en verbogen wapeningsstekken.
3.5
HDI-Gerling betwist dat de wapeningsmatten aan de stekken waren vastgemaakt. Dit kan volgens haar op punten zijn gedaan, om het verschuiven van de matten tijdens het storten te voorkomen, maar volgens HDI-Gerling wijst alles erop dat de matten nog helemaal los lagen. Volgens haar zijn op de foto’s bij het rapport van [X] geen ijzerdraadresten zichtbaar. Overigens meent HDI-Gerling dat het niet relevant is of de wapeningsmatten daadwerkelijk aan de stekken waren vastgemaakt. Hooguit een enkele stek is volgens haar losgetrokken of verbogen. De wapening kon dus zonder schade van betekenis worden weggenomen. De wapening maakte daarmee krachtens verkeersopvattingen geen deel uit van het werk, aldus HDI-Gerling.
3.6
De kantonrechter heeft overwogen dat het in deze zaak niet gaat om losse wapeningsmatten die op de bouwplaats lagen, maar dat de betonwapening reeds bevestigd was aan de aanbouw van de woning. Daarmee was [geïntimeerden] als eigenaar daarvan te beschouwen. Door het wegnemen van de betonwapening is [geïntimeerden] onrechtmatig schade toegebracht. Zij hebben zich volgens de kantonrechter met recht op de verzekering beroepen.
3.7
Het hof overweegt het volgende. HDI-Gerling heeft niet gemotiveerd bestreden dat de wapeningsmatten enkele dagen voordat deze zijn weggenomen waren gelegd op de plaats waar de vloeren van de begane grond gestort zouden worden en dat aldus deze vloeren stortklaar waren. Tevens dient op grond van de over en weer ingenomen stellingen ervan te worden uitgegaan dat na het wegnemen van de wapeningsmatten de stekeinden op de plaats waar de wapeningsmatten hebben gelegen in ieder geval deels zijn verbogen en losgetrokken en dat de inmeetpaaltjes waren verwijderd. Uitgaande van dit feitencomplex zal het hof de aanspraak van [geïntimeerden] beoordelen in het licht van de verzekeringsvoorwaarden.
3.8
Artikel 28 van de toepasselijke algemene verzekeringsvoorwaarden (CAR.AFL.2007) luidt als volgt:
“Sectie 1 HET WERK

28.DEKKING TIJDENS DE BOUWTERMIJN

Tijdens de bouw termijn en/of testtermijn (indien van toepassing) dekt de verzekering de schade die een verzekerde lijdt als gevolg van:
a. schade aan het werk, ongeacht door welke oorzaak, ook indien de oorzaak is gelegen in de aard of een eigen gebrek van het werk
b. diefstal van bouwcomponenten.”
3.9
De begrippen ‘beschadiging’, ‘diefstal’, ‘schade’, en ‘het werk’ zijn in dezelfde algemene verzekeringsvoorwaarden als volgt gedefinieerd:

3. DEFINITIES
(…)
3.3
Beschadiging
Fysieke aantasting, die zich manifesteert in een blijvende verandering van vorm of structuur, die naar verkeersopvattingen de gaafheid kenmerkt. Om de materiële beschadiging wordt niet verstaan verlies of verminking van elektronisch opgeslagen informatie. (…)
3.8
Diefstal
Het wegnemen van zaken die een ander toebehoren, met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. (…)
3.16
Schade
(…)
- Zaakschade
Beschadiging, vernietiging of verlies van zaken, alsmede het verontreinigd of vuil worden van zaken en het zich daarop of daarin bevinden van vreemde stoffen met inbegrip van de daaruit voortvloeiende schade. (…)
3.23
Het werk
a. het door verzekerde(n), gedurende de contracttermijn uit te voeren werk, conform de omschrijving op het polisblad
b. de bouwcomponenten die voor rekening en risico van een verzekerde op het bouwterrein aanwezig zijn en eventueel ter beschikking zijn gesteld. De bouwcomponenten dienen bestemd te zijn om blijvend in het op het polisblad omschreven werk te worden verwerkt
c. kosten, niet zijnde de materiaalkosten, voor hulpconstructies en hulpwerken zoals stijgers, bekistingen en damwanden, die op het bouwterrein in gebruik zijn om het op het polisblad omschreven verzekerde werk op de in het bestek of aannemingsovereenkomst aangegeven wijze te bouwen (…).”
3.1
Welk recht op een verzekeringsuitkering [geïntimeerden] geldend kunnen maken, dient door uitleg van de verzekering te worden vastgesteld. Over de tekst van bepalingen die deel uitmaken van een set voorgedrukte algemene verzekeringsvoorwaarden wordt in de praktijk in beginsel niet onderhandeld. Daarom geldt bij een verzekering als de onderhavige als uitgangspunt voor de uitleg dat deze met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de relevante bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de verzekering als geheel. Dit uitgangspunt kan bijvoorbeeld uitzondering lijden als partijen op concrete, voor het geschil relevante onderdelen van de tekst van de verzekering wel overleg hebben gehad en/of als daarover onderhandelingen hebben plaatsgevonden. Gesteld, noch gebleken is dat die situatie zich heeft voorgedaan.
3.11
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning die in aanbouw was moet worden aangemerkt als het verzekerde ‘werk’ in de zin van de verzekeringsvoorwaarden. Uit hetgeen hiervoor onder 3.7 is overwogen volgt dat de wapeningsmatten waren gelegd op de plaats waar de vloeren voor de begane grond van de woning gestort zouden worden en dat deze vloeren aldus stortklaar waren. In het licht van de tekst en systematiek van de verzekeringsvoorwaarden waren de betonmatten daarmee naar het oordeel van het hof onderdeel van het verzekerde werk geworden. Dit wordt als volgt nader toegelicht.
3.12
Vast staat dat bij het verwijderen van de wapeningsmatten op de plaats waar deze zich bevonden schade is ontstaan aan de stekeinden, doordat deze in ieder geval deels zijn verbogen en losgetrokken. In dat licht heeft HDI-Gerling haar verweer dat het in deze zaak slechts gaat om ‘bouwmateriaal dat nog los op de bouwplaats aanwezig was’ onvoldoende onderbouwd en toegelicht. Beslissend acht het hof dat het in deze zaak niet gaat om wapeningsmatten die ergens voor rekening en risico van de aannemer op de bouwplaats lagen en als nog niet verwerkt bouwmateriaal weer door de aannemer zijn meegenomen. Het gaat om wapeningsmatten die door de aannemer op de daarvoor bestemde plek en op zodanige wijze in de in aanbouw zijnde woning waren geplaatst dat de vloer stortklaar was. De wapeningsmatten zijn aldus in het verzekerde werk verwerkt om blijvend daarvan onderdeel uit te maken.
3.13
De reeds geplaatste betonwapening is vervolgens verwijderd en meegenomen en de achtergebleven wapening is deels verbogen. Het werk is daarmee fysiek aangetast, en blijvend van vorm veranderd. Dit betreft een fysieke aantasting van het werk zoals omschreven in de definitie van ‘beschadiging’ in de verzekeringsvoorwaarden. De schade die door deze beschadiging van het werk is ontstaan, komt in beginsel voor uitkering onder de verzekering aanmerking.
3.14
HDI-Gerling meent dat [geïntimeerden] geen schade hebben geleden, omdat zij de op de wapening betrekking hebbende termijn van de aanneemsom niet hebben voldaan. [geïntimeerden] waren met de aannemer overeengekomen dat de aanneemsom in termijnen zou worden voldaan. De derde termijn, voor het gereedkomen van de fundatie en de fundatievloeren, hebben [geïntimeerden] niet voldaan. Daarom heeft de aannemer de volgens hem nog niet betaalde wapeningsmatten ook weer meegenomen, aldus HDI-Gerling.
3.15
Het hof overweegt het volgende. De aanspraak van [geïntimeerden] is gebaseerd op Sectie 1 van de CAR-verzekering die ziet op schade aan het werk. Bij een verzekering waarbij het verzekerd belang ziet op een zaak, komen in geval van zaakschade in beginsel de waardevermindering van de zaak of de kosten van het herstel of de vervanging van de verzekerde zaak voor uitkering in aanmerking. Bij de vaststelling van de omvang van die schade is niet van belang of en in hoeverre de verzekerde in zijn contractuele verhouding tot de aannemer betalingen onder de aannemingsovereenkomst heeft verricht. Dat gaat HDI-Gerling in haar relatie tot [geïntimeerden] in beginsel niet aan. Toelichting waarom hierover in dit geval anders zou moeten worden gedacht, ontbreekt.
3.16
Het voorgaande betekent dat het hof de schade kwalificeert als schade aan het werk als bedoeld in artikel 28 onder a van de verzekeringsvoorwaarden. Het hof begrijpt het vonnis van de kantonrechter aldus dat zij de vordering toewijsbaar heeft geacht op grond van artikel 28 onder b van de polisvoorwaarden (diefstal van bouwcomponenten). Dit valt niet met zoveel woorden te lezen in de slotoverwegingen van het vonnis waarvan beroep, maar kan worden afgeleid uit het feit dat [geïntimeerden] in eerste aanleg uitsluitend diefstal van de wapeningsmatten aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd en de kantonrechter die vordering toewijsbaar heeft geacht. Het principaal hoger beroep slaagt in zoverre deels en het hof komt tot een andere kwalificatie van de schade op grond van de voor het eerst in hoger beroep aangevoerde subsidiaire grondslag in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep. De eindconclusie is evenwel dezelfde. HDI-Gerling dient dekking te verlenen voor de schade van [geïntimeerden] De grieven I tot en met IV in principaal hoger beroep kunnen daarmee niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
3.17
Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde verzekeringsuitkering wordt het volgende overwogen. HDI-Gerling betwist naar aanleiding van de nieuwe door [geïntimeerden] subsidiair aangevoerde grondslag de schadeopstelling van [geïntimeerden] HDI-Gerling meent – kort gezegd – dat de begroting van de schade niet is beperkt tot de ontstane schade aan het werk. HDI-Gerling leidt uit de schadebegroting af dat ook de kosten van het storten van het beton voor de vloer worden geclaimd.
3.18
Het hof ziet aanleiding [geïntimeerden] zich nader over de schade te laten uitlaten. Zij dienen de schadeopstelling opnieuw bij akte in het geding te brengen en deze te voorzien van een concrete toelichting. HDI-Gerling zullen in de gelegenheid worden gesteld daarop bij antwoordakte te reageren.
3.19
[geïntimeerden] stellen dat voorafgaand aan de procedure buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Het hof is van oordeel dat zij onvoldoende hebben onderbouwd en toegelicht dat de werkzaamheden waarvoor zij een vergoeding claimen de gebruikelijke buitengerechtelijke werkzaamheden – zoals een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen, of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier – te buiten zijn gegaan. Deze kosten zullen daarom worden afgewezen. Grief V in principaal hoger beroep slaagt in zoverre.
3.2
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 7 april 2015 voor akte aan de zijde van [geïntimeerden] tot het hiervoor onder 3.17 aangegeven doel;
bepaalt dat HDI-Gerling vervolgens op een termijn van vier weken een antwoordakte kan nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, L.R. van Harinxma thoe Slooten en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.