ECLI:NL:GHAMS:2015:788

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
200.163.275-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen mr. C. van Nievelt in hoger beroep inzake ouderlijk gezag

In deze zaak heeft verzoeker, de vader van een minderjarige, op 21 januari 2015 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. C. van Nievelt, raadsheer in het gerechtshof Den Haag. Dit verzoek volgde op eerdere procedures waarin mr. Van Nievelt betrokken was. De wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam heeft op 4 maart 2015 uitspraak gedaan over dit verzoek. Verzoeker heeft diverse gronden aangevoerd voor de wraking, waaronder eerdere betrokkenheid van mr. Van Nievelt bij andere procedures, beschuldigingen van corruptie, en een veronderstelde incompetentie van de rechter. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker eerder een vergelijkbaar verzoek had ingediend, dat hij later had ingetrokken zonder nieuwe feiten aan te voeren. Dit leidde tot de conclusie dat het wrakingsverzoek op die gronden niet-ontvankelijk was. De overige gronden werden wel ontvankelijk verklaard, maar de wrakingskamer oordeelde dat verzoeker onvoldoende feiten had aangedragen om de vrees voor partijdigheid van mr. Van Nievelt te onderbouwen. De wrakingskamer concludeerde dat de onpartijdigheid van mr. Van Nievelt niet in het geding was en wees het verzoek tot wraking af. De beslissing werd genomen door de rechters A.N. van de Beek, F.A. Hartsuiker en P.A.M. Hoek, en werd openbaar uitgesproken op 4 maart 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

zaaknummer : 200.163.275/01
beslissing van de wrakingskamer van 4 maart 2015
inzake het ter zitting van 21 januari 2015 gedane verzoek door
[verzoeker],
wonend te [woonplaats],
verzoeker.

1.Het geding

Het verzoek tot wraking is door verzoeker mondeling gedaan op 21 januari 2015 tijdens de terechtzitting met gesloten deuren van het gerechtshof Den Haag in de zaken met zaaknummers [zaaknummer] en [zaaknummer]. Van voornoemde zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat deel uitmaakt van het dossier in de wrakingszaak.
Bij beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag van 22 januari 2015 is de wrakingszaak ter verdere behandeling verwezen naar dit hof.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. C. van Nievelt, raadsheer in het gerechtshof Den Haag. Mr. Van Nievelt heeft op 2 februari 2015 bericht niet te berusten in de wraking. Tevens heeft mr. Van Nievelt bericht geen schriftelijke reactie te geven en niet aanwezig te zijn bij de behandeling van het wrakingsverzoek.
Van het dossier maken tevens deel uit een eerder – in dezelfde zaken – door verzoeker gedaan wrakingsverzoek van mr. Van Nievelt, gedateerd 13 mei 2014, alsmede het proces-verbaal van de zitting van het gerechtshof Den Haag van 14 mei 2014.
De mondelinge behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek is bepaald op 18 februari 2015 te 11:00 uur. Daarbij is verzoeker in persoon verschenen.

2.Beoordeling

2.1.
Het gaat hier, samengevat en voor zover van belang, om het volgende.
2.1.1.
Verzoeker is de vader van [X], geboren op [geboortedatum] (hierna: de minderjarige). Verzoeker heeft tot in juni 2011 een relatie gehad met de moeder van de minderjarige. De moeder van de minderjarige heeft daarna een nieuwe partner gekregen, [Y] (hierna: [Y]).
De minderjarige is op 4 oktober 2012 erkend door [Y]. De moeder van de minderjarige is van rechtswege alleen belast met het gezag over de minderjarige. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 september 2012 is een voorlopige omgangsregeling tussen verzoeker en de minderjarige bepaald via het Rotterdams Omgangshuis. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2013 is voormelde voorlopige omgangsregeling nogmaals vastgelegd. Daartegen is door de moeder hoger beroep ingesteld.
2.1.2.
Op 27 december 2012 is door verzoeker bij de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift ingediend waarbij hij heeft verzocht de erkenning van de minderjarige door [Y] te vernietigen, verzoeker vervangende toestemming te verlenen voor erkenning van de minderjarige, doorhaling van de eerdere erkenning in het geboorteregister en hem samen met de moeder van de minderjarige te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige. Bij beschikking van 28 oktober 2013 met zaak-/rekestnummer C/10/415305/FI RK 12-4547 heeft de rechtbank Rotterdam verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot gezamenlijk gezag, de erkenning van de minderjarige door [Y] vernietigd en aan verzoeker vervangende toestemming verleend voor erkenning van de minderjarige.
2.1.3.
Verzoeker is tegen de voornoemde beschikking in hoger beroep gekomen bij het hof Den Haag onder bovenvermeld zaaknummer ([zaaknummer]).
2.1.4.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren van de voornoemde zaak alsmede van een beroepschrift van de moeder van de minderjarige met zaaknummer [zaaknummer] is op 14 mei 2014 geschorst. Nadat mr. Van Nievelt ter zitting had meegedeeld zich niet te verschonen naar aanleiding van het op 13 mei 2014 namens verzoeker ingediende verzoek tot verschoning c.q. wraking, heeft mr. R.W. de Gruijl, advocaat te Rotterdam, namens verzoeker verklaard het wrakingsverzoek te handhaven. Het wrakingsverzoek is voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 21 juli 2014 (bij H4-formulier) ingetrokken op de rol.
2.1.5.
De mondelinge behandeling van de beide hoger beroepszaken met zaaknummers [zaaknummer] en [zaaknummer] is hierna op 21 januari 2015 voortgezet. Verzoeker heeft na aanvang van de zitting mr. Van Nievelt opnieuw gewraakt. De gronden die verzoeker daarvoor heeft opgegeven zijn, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting: (1) corruptie, (2) eerdere betrokkenheid en partijdigheid, (3) incompetentie, (4) er is sprake van een lopende klacht tegen mr. Van Nievelt, (5) er is een politieaangifte (6) het horen van mr. Van Nievelt in een voorlopig getuigenverhoor, (7) er is een brief aan de heer Verhey gestuurd met daarbij een lijst van rechters die niet meer betrokken dienen te worden in de zaak en (8) er ligt bij de persmedewerker van het hof een vraag of mr. Van Nievelt is betrokken bij de Schiedammerpark zaak.
2.1.6.
Verzoeker heeft het wrakingsverzoek toegelicht tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2015. Volgens verzoeker zal mr. Van Nievelt vanwege diens eerdere betrokkenheid bij een procedure aangaande (het ouderlijk gezag over) een ander minderjarig kind van verzoeker – resulterend in een beschikking van het gerechtshof Den Haag van 8 mei 2013 - niet in staat zijn onbevooroordeeld te oordelen in de genoemde zaken met zaaknummers [zaaknummer] en [zaaknummer]. Verzoeker wijst er in dit verband op dat een rechter in de rechtbank Rotterdam ten aanzien van wie hij in een procedure een vergelijkbaar verzoek tot wraking had ingediend daarin wel heeft berust.
Verder heeft verzoeker aangevoerd dat ook is gebleken dat mr. Van Nievelt de wet en de praktijk niet kent en evenmin verzoekers rechten, en daarom incompetent is als rechter. Dat blijkt volgens verzoeker onder meer uit de omstandigheid dat het hof Den Haag in een mede door mr. Van Nievelt gewezen uitspraak (in hoger beroep) van 2 december 2014 zijn verzoek tot inzage in het dossier betreffende de minderjarige ten onrechte op grond van het privacyreglement heeft afgewezen, terwijl de bestuursrechter aan wie hij nadien hetzelfde verzoek heeft voorgelegd, tot een andersluidend oordeel is gekomen.
Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat hij niet de zekerheid heeft van een objectieve behandeling en beoordeling van zijn zaak omdat er sprake is van corruptie, gepleegd in de procedure die heeft geleid tot eerdergenoemde beschikking van 8 mei 2013 waarbij de beslissing van de rechtbank Rotterdam om verzoeker te ontheffen van het ouderlijk gezag over zijn minderjarige zoon is bekrachtigd. In die procedure heeft het hof, in de combinatie waarvan mr. Van Nievelt deel uitmaakte, ten onrechte niet kritisch gekeken naar de aan die beslissing ten grondslag liggende rapportages zoals hij had verzocht. Verzoeker stelt recht te hebben op een onpartijdige rechter. Het botst met artikel 6 EVRM als een rechter die een dergelijke eerdere uitspraak heeft gedaan, ook in deze zaken zou oordelen. De zaak wordt dan niet door een onpartijdige rechter behandeld.
Ten slotte heeft verzoeker nog aangevoerd dat het niet strookt met het vereiste van een onafhankelijk rechter dat Van Nievelt aanblijft als rechter en zijn onder 2.1.2. genoemde beroepschrift behandelt na diens eerdere blunders zowel in de zaak van de Schiedammerpark moord als in de zaak van zijn minderjarige zoon. Verzoeker heeft aangevoerd nog steeds uitvoering te kunnen geven aan zijn voornemen om aangifte te doen bij de politie.
2.2.
De wrakingskamer overweegt als volgt.
2.2.1.
Op grond van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op
verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 37 Rv moet een verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend zijn geworden, en bepaalt het tweede lid van dit artikel onder meer dat dit verzoek gemotiveerd dient te geschieden.
2.2.2.
Uitgangspunt bij de beoordeling van een wrakingsverzoek is dat de rechter uit
hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Ontvankelijkheid
2.2.3.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker drie gronden, te weten: (2) eerdere betrokkenheid en partijdigheid, (5) politieaangifte, en, (6) het horen van mr. Van Nievelt in een voorlopig getuigenverhoor ook reeds aan het wrakingsverzoek van 13 mei 2014 met zaaknummer 200.150.657/01 ten grondslag heeft gelegd. Dit wrakingsverzoek is ingediend bij het hof Den Haag op de rol van 14 mei 2014 en op rol van 29 juli 2014 van het hof Amsterdam – waarnaar de zaak was verwezen - ingetrokken.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij met het intrekken van het wrakingsverzoek beoogde de behandeling van zijn in 2.1.2. genoemde beroepzaak betreffende het gedeelde gezag te bespoedigen om de heimelijke verhuizing van de minderjarige naar België te voorkomen.
Het hof stelt vast dat verzoeker thans, ruim acht maanden na het ingetrokken wrakingsverzoek, voormelde wrakingsgronden opnieuw opvoert, zonder dat daarvoor nieuwe feiten of omstandigheden worden aangevoerd. Van een rechtvaardiging voor het tijdsverloop is niet gebleken. Voormeld motief voor intrekking van het eerdere wrakingsverzoek kan zo’n rechtvaardiging niet geven. Het wrakingsverzoek op de voormelde gronden is, gelet op het bepaalde in artikel 37, eerste lid, Rv, tardief ingediend.
De wrakingskamer zal verzoeker dan ook in zoverre in zijn verzoek niet ontvankelijk verklaren.
2.2.4.
Het wrakingsverzoek is met betrekking tot de overige gronden tijdig gedaan en dus ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.2.5.
De wrakingskamer overweegt met betrekking tot de door verzoeker gestelde corruptie dat hij deze stelling niet heeft onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden van die strekking. Dat een van de, volgens verzoeker door mr. Van Nievelt onvoldoende kritisch bekeken rapportages, nadien door de hoogste tuchtinstantie voor psychologen ondeugdelijk zou zijn bevonden, brengt zonder nadere toelichting, die door verzoeker niet is gegeven, nog niet mee dat sprake is van corruptie. Dat mr. Van Nievelt vooringenomenheid koestert jegens verzoeker, althans dat bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, blijkt daaruit dan ook niet.
2.2.6.
Hetzelfde geldt voor de veronderstelde incompetentie van mr. Van Nievelt.
Hetgeen verzoeker met betrekking tot de meergenoemde rapportages en de weigering inzage te verlenen in het dossier betreffende de minderjarige heeft aangevoerd betreffen alle beslissingen in andere procedures en kunnen in beginsel niet tot wraking in deze zaak leiden. Indien verzoeker het met die uitspraken niet eens is/was, stond voor hem de weg open daartegen een rechtsmiddel aan te wenden.
Dit is slechts anders indien een beslissing zo onbegrijpelijk is dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven. Daarvan is de wrakingskamer in dit geval niet gebleken.
2.2.7.
Verder is, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, de stelling dat er een klacht loopt tegen mr. Van Nievelt, onvoldoende om daaruit de objectieve vrees voor partijdigheid van mr. Van Nievelt af te leiden.
2.2.8.
Evenmin levert de stelling van verzoeker dat hij een brief aan de heer Verheij, president van het gerechtshof Den Haag, heeft gestuurd met daarbij een lijst van rechters die niet meer in de zaak van verzoeker betrokken dienen te worden, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, een grond op voor wraking van mr. Van Nievelt.
2.2.9.
De laatste klacht van verzoeker betreft de veronderstelde blunders van het hof Den Haag in genoemde beschikking van 8 mei 2013 en in de Schiedammerpark zaak. Verzoeker stelt aanwijzingen te hebben dat mr. Van Nievelt bij laatstgenoemde beslissing betrokken was.
Al aangenomen dat mr. Van Nievelt als raadsheer betrokken was bij de Schiedammerpark zaak – het hof heeft dat in het kader van het onderhavige wrakingsverzoek niet kunnen vaststellen - dan ziet het verwijt van verzoeker op een beslissing in een andere zaak, een strafzaak, waarvan niet gebleken is dat verzoeker daarbij op enige wijze betrokken was. Een en ander is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende om daaruit de objectieve vrees voor partijdigheid van mr. Van Nievelt in de thans aan de orde zijnde procedure af te leiden.
Dat geldt evenzeer voor de zaak die heeft geleid tot de beschikking van 8 mei 2013. Indien verzoeker het met die uitspraak niet eens was, stond voor hem de weg open daartegen een rechtsmiddel aan te wenden.
Van vooringenomenheid of van gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid, blijkt uit de enkele betrokkenheid van mr. Van Nievelt bij (een) eerdere procedure(s) dan ook niet. Dat deze uitspraken verzoeker mogelijk onwelgevallig zijn, maakt dat niet anders.
2.2.10.
De slotsom op grond van het vorenstaande is dat niet is gebleken van feiten of
omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van mr. Van Nievelt schade zou kunnen lijden. Het verzoek tot wraking zal daarom worden afgewezen.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk voor wat betreft de gronden 2, 5 en 6;
wijst het verzoek tot wraking voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, F.A. Hartsuiker en P.A.M. Hoek en is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2015 in aanwezigheid van de griffier.