ECLI:NL:GHAMS:2015:757

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
23-006506-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens milieuovertredingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Alkmaar. De verdachte, een rechtspersoon, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,00, waarvan € 5.000,00 voorwaardelijk, wegens overtredingen van milieuwetgeving. Het hof heeft het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard in de vervolging, omdat het proces-verbaal van de politie niet naar waarheid was opgemaakt. Dit vormverzuim heeft geleid tot onherstelbare schade aan de belangen van de verdachte, waardoor de waarheidsvinding in het geding kwam. Het hof heeft vastgesteld dat de verbalisanten tijdens het onderzoek asbestdelen hebben verplaatst zonder dit te documenteren, wat de betrouwbaarheid van het bewijs in twijfel trok. De verdediging voerde aan dat het proces-verbaal onvolledig en onbetrouwbaar was, en het hof oordeelde dat de schending van de procesorde zo ernstig was dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging. Het hof heeft de zaak vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging voor de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

parketnummer: 23-006506-08
datum uitspraak: 6 maart 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Alkmaar van 11 december 2008 in de strafzaak onder parketnummer 14-906284-08 tegen
[rechtspersoon],
gevestigd te [adres].

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door de economische politierechter in de rechtbank Alkmaar (impliciet) vrijgesproken van hetgeen aan haar onder de eerste drie gedachtestreepjes van feit 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van de eerste drie gedachtestreepjes onder feit 1.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 februari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de vertegenwoordiger van de verdachte, [vertegenwoordiger verdachte], en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
zij op of omstreeks 21 februari 2008, te Blokker, gemeente Hoorn, al dan niet opzettelijk, er niet voor heeft zorggedragen dat een of meer voorschriften verbonden aan de voor de inrichting (zijnde een inrichting voor het op- en overslaan van buiten de inrichting afkomstige ferro- en non-ferrometalen bedrijfsafvalstoffen, genaamd "[rechtspersoon]" gelegen in of op het perceel [adres]), verleende (revisie)vergunning (van 4 juli 2006, nummer MIL06.4294) van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hoorn, werden nageleefd, immers (onder andere),
- vonden enige bedrijfsactiviteiten met bodembedreigende stoffen niet plaats boven een bodem beschermende voorziening, immers stonden twee 200 liter vaten gevuld met koelvloeistof en een kunststofvat van 60 liter met afgewerkte motorolie niet boven een lekbak (voorschrift C.1 van de vergunning) en/of
- kon de elektrische installatie van de afleverpomp van de dieselolietank niet zowel aan de pomp als bij een hoofdschakelaar worden uitgeschakeld (voorschrift G.10) en/of
- vond het afleveren van motorbrandstoffen met een pomp niet plaats boven een vloeistofdichte vloer of vloeistofdichte voorziening, immers was de vloer onder het afleverpunt voor dieselolie niet vloeistofdicht (voorschrift G.13) en/of
- werd geen administratie gevoerd van de binnen de inrichting aanwezige afvalstoffen (voorschrift I.9) en/of
- waren geen gedragsvoorschriften opgesteld die zijn gericht op het voorkomen
van nadelige gevolgen voor het milieu en een doelmatige afvoer van het
bedrijfsafvalwater (voorschrift K3) en/of
-verkeerden de inrichting en de in de inrichting aanwezige voorzieningen en
installaties niet in ordelijke toestand en goede staat van onderhoud, immers
waren enkele gebouwen beschadigd en verkeerden ze in slechte staat
(voorschrift P.1) en/of
-waren gemorste gevaarlijke (afval)stoffen en brandbare vloeistoffen niet
direct opgeruimd, aangezien er gemorste olie op het terrein van de inrichting
aanwezig was (voorschrift P.3) en/of
-was in de inrichting geen (centraal) registratiesysteem aanwezig waarin
informatie omtrent onderhoud, metingen. keuringen, controles en gegevens van
relevante milieu-onderzoeken werden bijgehouden (voorschrift Q.1):
2:
zij op of omstreeks 21 februari 2008, te Blokker, gemeente Hoorn, in of op perceel [adres], alsdan niet opzettelijk, een hoeveelheid gebroken asbestplaat (chrysotiel), althans een of meer afvalstoffen, afkomstig van het dak en de gevelbeplating van een kapschuur, op het buitenterrein en/of in een open topcontainer en/of op de onbeschermde bodem heeft gedeponeerd en/of achtergelaten en/of laten liggen, althans handelingen met betrekking tot die afvalstoffen heeft verricht en/of nagelaten, waarvan zij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, toen niet alle maatregelen heeft genomen en/of nagelaten die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken;
3:
zij op of omstreeks 21 februari 2008, te Blokker, gemeente Hoorn, terwijl aan haar een (lozings)vergunning was verleend (door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier d.d. 16 juni 2006, nr. 06.7471), al dan niet opzettelijk, zich heeft gedragen in strijd met één of meer aan voornoemde vergunning verbonden voorschriften, immers bevatte een steekmonster van het afvalwater een concentratie aan minerale olie van 19.000 mg/l en/of een concentratie aan metalen, zink, lood, koper, chroom en nikkel van 12,4 mg/l, in elk geval een hoger gehalte aan minerale olie en metalen, zink, lood, koper, chroom en nikkel dan de in de vergunning toegestane waarden (voorschrift 2);
4:
zij op of omstreeks 21 februari 2008, te Blokker, gemeente Hoorn, al dan niet opzettelijk, in of op perceel [adres], aldaar,
a. een of meer bouwwerk(en), te weten vier, althans een of meer zeecontainer(s) en/of een aanbouw aan de achterzijde van een grote loods, heeft gebouwd zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn verleende bouwvergunning en/of
b. een of meer bouwwerk(en), standplaats(en) of de(e)len daarvan te weten vier, althans een of meer zeecontainer(s) en/of een aanbouw aan de achterzijde van een grote loods, die/dat zijn/is gebouwd zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn verleende bouwvergunning, in stand heeft gelaten.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende naar voren gekomen.
Op 21 februari 2008 heeft een onderzoek plaatsgevonden op het perceel van de verdachte, zijnde een handel in oude metalen genaamd de [rechtspersoon] [1] Aanwezig bij deze integrale milieucontrole waren de milieu-inspecteurs [inspecteur 1], [inspecteur 2], [inspecteur 3], bouwkundig opzichter [bouwkundig opzichter] en [verbalisant], brigadier van politie en opsteller van het proces-verbaal. [verbalisant] heeft onder meer geconstateerd (pagina 2, onder 10):
Op het terrein zag ik op diverse plaatsen delen los asbest liggen, die ik herkende als gebroken asbest cementplaten (golfplaten). Ik zag, dat er een gat in het golfplaten dak van de grote loods aanwezig was. Ik zag, dat de asbest gevelbeplating aan de achterzijde van die loods op diverse plaatsen kapot en gebroken was en dat delen asbestgolfplaat op het terrein lagen. Zie hiertoe de foto’s op bladzijde 15 en 16 van de bijgevoegde foto map. Verder zag ik dat de vrijstaande kapschuur achter op het terrein van de inrichting voorzien was van asbesthoudende dak- en gevelbeplating. (…) Zie hiertoe de foto’s op bladzijde 12, 13 en 14 van de bijgevoegde foto map.
Ik zag in een open topcontainer naast deze kapschuur een hoeveelheid bouw- en sloopafval liggen waarin ik ook stukjes asbest golfplaat tegenkwam. Zie de foto’s op blad 14 van de foto map. Ik heb van de asbestgolfplaten dak- en gevelbeplating van de grote loods en de kapschuur monsters genomen en voor analyse opgestuurd.
Als gevolg van dit onderzoek en de daaruit voortgevloeide resultaten is de verdachte beschuldigd van, kort gezegd, overtreding van de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Woningwet (oud).
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 11 december 2008 zijn de verbalisanten [verbalisant] en [inspecteur 1] als getuigen gehoord.
[verbalisant] heeft toen onder meer verklaard:
Ik heb tijdens de controle op het terrein van de vennootschap geen situaties veranderd of dingen verplaatst.
[inspecteur 1] heeft onder meer verklaard:
Op het terrein stond een container met slooppuin. Tussen dat slooppuin zat asbest. Achter het gebouw lag asbest met puin. Tijdens het bedrijfsbezoek op 21 februari 2008 zijn de omstandigheden op het terrein niet veranderd.
De rechtbank heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,00 waarvan € 5.000,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De (vertegenwoordiger van de) verdachte is tegen het vonnis in hoger beroep gekomen.
Naar aanleiding van de regiezitting van 14 oktober 2011 is door de advocaat-generaal een set kleurenfoto’s opgevraagd bij de Milieudienst en aan het dossier toegevoegd.
Ook de raadsman heeft in hoger beroep verschillende sets van foto’s opgevraagd en verkregen, die eveneens aan het dossier zijn toegevoegd.
Op verzoek van de verdediging zijn in hoger beroep onder meer de verbalisanten [verbalisant], [inspecteur 2], [inspecteur 1], [inspecteur 3] en [bouwkundig opzichter] alsmede de asbestsaneerder [asbestsaneerder], door de raadsheer-commissaris gehoord.
Op 15 februari 2012 heeft [asbestsaneerder] onder meer verklaard:
Ik kwam regelmatig op het bedrijf, zo was ik daar ook op 20 februari 2008. Ik heb asbest geconstateerd op daken en gevels, maar ik heb geen asbest zien liggen op de grond.
Op 19 maart 2008 ben ik op het terrein van de [rechtspersoon] (het hof begrijpt: de verdachte) geweest. Er lagen hoopjes asbest bij elkaar bij de achtergevel van de loods en bij het te slopen gebouw.
Ik heb het asbest niet zo aangetroffen op 20 februari 2008.
U vraagt mij wat er gebeurde met stukken asbest die eventueel uit de golfplaten vielen en u toont mij een foto van een dak waar gaten in de golfplaten te zien zijn. Ik had met [rechtspersoon] de afspraak dat zij kleine hoeveelheden asbest in een plastic zak zouden doen en bij mij zouden inleveren.
[inspecteur 1] heeft op 20 februari 2012 onder meer verklaard:
U toont mij foto 3014 en 3023, ik heb geen idee hoe het kan dat op foto 3014 nog geen gat te zien is, rechts naast de blauwe balk en op (foto) 3023 vanaf de buitenkant wel een gat te zien is.
Het klopt wel dat dit over hetzelfde deel van de gevelbeplating gaat, van binnenuit en van buitenaf. Ik zie deze foto’s (blad 14 van de foto map, foto’s 3056 tot en met 3059) en u vraagt mij hoe het kan dat op foto 3056 geen asbest is te zien en op de andere twee wel. Ik heb daar geen verklaring voor. Ik kan mij alleen voorstellen dat ze daar zijn neergelegd om een betere foto te maken.
[verbalisant] heeft op 20 februari 2012 onder meer verklaard:
Onder aan de kapschuur lagen stukken los asbest en ook in de container lagen stukken kapot en gebroken asbest. De plaatsen achter de sorteerhal en aan de zijkant van de kapschuur kan ik mij nog wel herinneren.
Mij wordt getoond foto 3014 en foto 3023. Ik heb er geen verklaring voor dat op foto 3014 geen gat te zien is en op foto 3023 wel.
U toont mij de foto’s 3056, 3057 en 3058 en vraagt mij wat de verklaring is voor het feit dat op 3056 geen asbest te zien is en op de foto’s 3057 en 3058 wel.
Opmerking raadsheer-commissaris: de getuige aarzelt en antwoordt vervolgens:
Ik denk dat ik in die containerbak die scherfjes heb zien liggen en dat ik deze, om ze te fotograferen, op een platte steen heb gelegd.
Op 5 augustus 2012 heeft [verbalisant] een brief naar de raadsheer-commissaris gestuurd:
(…) dan de vraag over de asbestscherven in de open topcontainer gevuld met betonschollen, welke naast de kapschuur op het erf van de inrichting stond. Ik heb geconstateerd, dat er asbestscherven tussen de betonschollen in die container zaten. We hebben toen een aantal scherven op die schollen gelegd om er een foto van te maken.
Na bestudering van de foto’s schoot het mij later ook te binnen, dat ik een vijftal asbestscherven, gevonden nabij de achterzijde van de sorteerloods en de zijkant van de kapschuur, heb opgenomen en op de betonschollen in die container heb gelegd om er foto’s van te maken.
Een scherf van de kapschuur en een scherf afkomstig van de sorteerloods werden toen als monsters opgestuurd.
Dit bovenstaande heb ik niet in mijn proces-verbaal vermeld.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 20 februari 2015 heeft de vertegenwoordiger van de verdachte, [vertegenwoordiger verdachte], onder meer het volgende verklaard:
Er was asbest aanwezig op het terrein, maar nergens lagen losse delen, evenmin in de container.
De foto’s met de nummers 3023 en 3014 zijn foto’s die beide betrekking hebben op de linkerzijgevel van het achtergebouw. 3023 is van buiten genomen en 3014 is dezelfde plek van binnenuit. Een deel van het asbest links naast de blauwe balk op foto 3023 is daar verdwenen, terwijl dit deel op foto 3014 nog wel aanwezig is. Foto 3014 is genomen om 11:22 uur en foto 3023 om 11:26 uur.
Voorts heeft [vertegenwoordiger verdachte] als getuige bij de raadsheer-commissaris op 15 februari 2012 verklaard:
Indien er asbest wordt geconstateerd, dan worden de stukken asbest in plastic zakken gedaan en naar het bedrijf van [asbestsaneerder] gebracht.
Het standpunt van de verdediging is, kort en zakelijk weergegeven, dat zich op 20 februari 2008 geen asbest op het terrein van verdachte bevond, anders dan
aande panden die zich daar bevonden. De politie heeft stukken asbest verplaatst en, gelet op de verse breukranden welke op de foto’s zichtbaar zijn, mogelijk zelfs afgebroken van een gevel.
Het proces-verbaal is, volgens de verdediging, in strijd met de waarheid en onvolledig opgemaakt, als gevolg waarvan het in zijn geheel onbetrouwbaar is. Voorts bevat het proces-verbaal verschillende conclusies die onjuist zijn en onvoldoende zijn onderbouwd en die door de verdediging zodanig gemotiveerd zijn betwist, dat het hof op grond van het dossier niet tot een veroordeling kan komen.
Ten slotte heeft de verdediging bepaalde stukken, zoals de verschillende sets van foto’s, eerst in hoger beroep ontvangen en is het dossier mogelijk nog steeds niet compleet.
De raadsman heeft het hof primair verzocht, de zaak aan te houden voor nader onderzoek naar meer onderzoeksmateriaal. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren, dan wel de verdachte vrij te spreken.
De advocaat-generaal heeft zich aan de hand van haar schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld, kort en zakelijk weergegeven, dat het proces-verbaal weliswaar onvolkomenheden bevat, maar dat geen sprake is geweest van manipulatie van bewijsmateriaal (dat was immers niet nodig, gezien de staat van het terrein). Wel is sprake geweest van een goed bedoelde poging van de verbalisanten om alles vast te leggen, waarbij verzuimd is de gang van zaken te verbaliseren, dan wel een toelichting op de foto’s te geven.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezen verklaring van feit 1 (deels), feit 2, feit 3 en feit 4 en heeft een geheel voorwaardelijke geldboete van € 10.000 met een proeftijd van twee jaar gevorderd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt allereerst vast dat het dossier feitelijk slechts bestaat uit het door verbalisant [verbalisant] op 11 juni 2008 opgemaakte proces-verbaal. Onderliggende stukken ter onderbouwing van de bevindingen van genoemde verbalisant, anders dan een set foto’s, ontbreken grotendeels. Van een dergelijk proces-verbaal mag alsdan verwacht worden dat dit volledig, duidelijk en controleerbaar is. Het hof constateert evenwel dat dit proces-verbaal daaraan niet voldoet. Zo is niet gerelateerd hoe de verbalisant [verbalisant] komt tot de constatering:
’14. Afvalwater. Er zijn geen gedragsvoorschriften aanwezig. Dit is een overtreding van voorschrift K.3 van de vergunning.’
en
’20. De benodigde registratiegegevens (inname gegevens van afgifte door derden van metalen e.d.) waren niet direct voorhanden. Dit is een overtreding van voorschrift Q.1 van de vergunning.’
Dit maakt controle op de juistheid van deze bevindingen onmogelijk.
Het hof stelt vervolgens vast dat naar zijn oordeel uit hetgeen hiervoor is opgemerkt met betrekking tot het asbest en de foto’s met de nummers 3056 tot en met 3058 die zich in het dossier bevinden, kan worden opgemaakt dat de verbalisanten tijdens het onderzoek asbestdelen hebben verplaatst, waarover niet is geverbaliseerd.
In het proces-verbaal is opgenomen dat op diverse plaatsen op het terrein losse delen asbest zijn aangetroffen, maar daarvan zijn geen foto’s toegevoegd aan het dossier. Dit acht het Hof opmerkelijk, omdat tijdens de controle op 21 februari 2008 wel veel foto’s zijn genomen van andere vermoedelijke overtredingen. De enkele constatering van [verbalisant], dat op diverse plaatsen van het terrein delen los asbest lagen, wordt weersproken door de verklaring van getuige [asbestsaneerder]. Deze was - in zijn hoedanigheid van asbestsaneerder - op 20 februari 2008, de dag voorafgaand aan de dag waarop de controle door [verbalisant] en de overige hiervoor genoemde personen plaatsvond, aanwezig op het terrein van verdachte. [asbestsaneerder] heeft daar toen de situatie rond de kapschuur opgenomen ten behoeve van een nog uit te voeren asbestsanering en heeft geen asbest op de grond zien liggen.
Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant] in eerste instantie verklaard, dat hij de situatie op 21 februari 2008 op het terrein niet heeft veranderd. Pas op 20 februari 2012 heeft hij op vragen van de raadsheer-commissaris medegedeeld, dat hij in de container scherven asbest op betonschollen heeft gelegd, teneinde deze te fotograferen (foto 3056 en foto’s 3057 en 3058). Dat zich in de container stukken asbest zouden hebben bevonden is overigens niet op enige foto vastgelegd, althans niet zichtbaar.
Ten slotte, bij schrijven van 5 augustus 2012 aan de raadsheer-commissaris, heeft [verbalisant] aangegeven zich te herinneren dat hij
een vijftal asbestscherven aangetroffen nabij de achterzijde van de sorteerloods en de zijkant van de kapschuurop de betonschollen in de container heeft gelegd en heeft gefotografeerd.
Op grond van het bovenstaande kan het Hof niet vaststellen of, en zo ja waar op het terrein (op de onbeschermde bodem), losse asbestdelen lagen en evenmin of, en zo ja op welke wijze, deze zijn verplaatst.
Uit de foto’s 3014, welke genomen is op 21 februari 2008 om 11.22 uur, en 3023, genomen om 11.26 uur, blijkt voorts dat vier minuten nadat de eerste foto genomen is zich een gat in het met asbestplaten beklede dak bevindt dat zich daar eerst niet bevond. Daarnaar gevraagd heeft geen van de bij de controle van 21 februari 2008 aanwezige ambtenaren hiervoor een verklaring kunnen geven. Op de foto’s 3057 en 3058 is voorts een verse breuklijn te zien, waarvoor evenmin een verklaring is gekomen.
Bij deze stand van zaken komt het hof tot de conclusie, dat de genoemde verbalisant bewust niet volledig dan wel niet juist heeft gerelateerd. Hij heeft ten onrechte, want in strijd met zijn verbaliseringsplicht (op grond van artikel 152 en 153 Sv), niet volledig alle relevante feiten in het proces-verbaal opgenomen en daarmee een zuivere juridische beoordeling van de feitelijke gang van zaken door de rechter en andere procesdeelnemers bemoeilijkt en zelfs onmogelijk gemaakt. Dat hij zich daarvan bewust was, blijkt uit het hierboven weergegeven verhoor bij de raadsheer-commissaris (dat vier jaar na het onderzoek plaatsvond) en uit de een half jaar daarna verzonden brief aan de raadsheer-commissaris. Zodoende is pas vier en een half jaar na dato enige openheid van zaken gegeven over de gang van zaken bij het onderzoek.
Het proces-verbaal dat de basis vormt voor de beschuldigingen tegen de verdachte is zodoende geen correcte weergave van hetgeen door de verbalisanten ter plekke is aangetroffen en geeft het hof aanleiding ernstig te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dit bewijsmiddel als geheel.
Het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar is immers bij uitstek de naar waarheid opgestelde kenbron waarop de procesdeelnemers bij de beoordeling van alle mogelijke relevante aspecten van een strafzaak moeten kunnen vertrouwen. Dat komt ook tot uiting in de bijzondere bewijskracht van het proces-verbaal opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (art. 344, lid 2, Sv).
Nu het genoemde proces-verbaal met bijlagen voor alle ten laste gelegde feiten het enige bewijsmiddel is dat zich in het dossier bevindt en nu het hof vaststelt dat dit bewijsmiddel niet naar (de volledige) waarheid is opgemaakt en dat voorts met bewijsstukken is gemanipuleerd, kan niet meer worden achterhaald hoe de situatie ter plekke was ten tijde van de pleegdatum. Naar het oordeel van het hof is er daarom in dit geval sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Door het - ten minste - zeer onzorgvuldig handelen van de zijde van de politie is de waarheidsvinding in het geding gekomen en is de verdediging op onherstelbare wijze in haar belangen geschaad, nu het ook voor de verdediging niet meer mogelijk is - alleen al gezien het tijdsverloop - te reconstrueren wat exact de situatie op het terrein van de verdachte was op de pleegdatum. Er is niet alleen sprake van handelen in strijd met de wet, maar ook van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekortgedaan.
Het hof zal aan deze schending als rechtsgevolg de meest vergaande sanctie verbinden, namelijk de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte.
Het hof heeft - gelet op het bovenstaande - daarbij rekening gehouden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren; het geraakte belang van een integer en op waarheidsvinding gericht opsporingsapparaat, de ernst van het verzuim in de zin van de verwijtbaarheid zoals hierboven omschreven en het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt. Niet alleen is de verdachte in dit geval getroffen in haar individuele rechtsbelangen, ook het vertrouwen in de rechtspleging als geheel is in aanzienlijke mate geschonden.
Het hof zal het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 1 (de laatste vijf gedachtestreepjes), 2, 3 en 4 ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaren in zijn vervolging.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof het primaire verzoek van de verdediging (dat door het hof is begrepen als een verzoek tot heropening van de zaak), afwijzen. Het hof is bij de hiervoor beschreven stand van zaken van oordeel, dat niet te verwachten is dat nader onderzoek in deze zaak tot nieuwe inzichten zal leiden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder de eerste drie gedachtestreepjes van feit 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1(de laatste vijf gedachtestreepjes), 2, 3 en 4 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. P.F.E. Geerlings en mr. A.M.C.C. Tubbing, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 maart 2015.
Mr. Tubbing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal (met als bijlage onder meer een foto map) van 11 juni 2008 met nummer PL10MB/08-011558, in de wettelijke vorm (op ambtseed) opgemaakt door [verbalisant].