ECLI:NL:GHAMS:2015:704

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
200.144.710-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van ploegentoeslag en variabele beloning in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en KPN Corporate Market B.V. [appellant] was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin KPN CM was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [appellant] wegens ongerechtvaardigd onderscheid naar leeftijd bij de beloning. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter waren vastgesteld en heeft de vorderingen van [appellant] beoordeeld. De kern van de zaak betrof de vaststelling van een vast percentage ploegentoeslag over het jaar 2007, dat nooit was vastgesteld, en de betaling van achterstallige variabele beloning over de periode van 1 januari 2010 tot 1 juli 2010.

Het hof oordeelde dat KPN CM niet had gehandeld zoals aan [appellant] was voorgespiegeld met betrekking tot de ploegentoeslag en dat de definitieve vaststelling van het percentage over 2007 niet had plaatsgevonden. Het hof heeft de vordering van [appellant] om het vaste percentage ploegentoeslag voor 2007 alsnog vast te stellen gegrond verklaard. Daarnaast heeft het hof KPN CM veroordeeld tot betaling van de achterstallige variabele beloning over de periode van 1 januari 2010 tot 1 juli 2010, met wettelijke verhoging en rente. Het hof heeft de proceskosten in beide instanties gecompenseerd en het bestreden eindvonnis vernietigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, maar bekrachtigde het eindvonnis voor het overige.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers met betrekking tot de beloning van werknemers en de noodzaak om afspraken over beloning en toeslagen duidelijk vast te leggen en na te komen. Het hof heeft de belangen van [appellant] zwaarder laten wegen dan die van KPN CM, wat resulteerde in een gunstige uitkomst voor de werknemer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.144.710/01
zaaknummer rechtbank : 1417022/CV EXPL 13-6001
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 februari 2015
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. C.E. Stratenus te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KPN CORPORATE MARKET B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.A. Voermans te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en KPN CM genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 20 maart 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 10 maart 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en KPN CM als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 9 januari 2015 door hun voornoemde advocaten doen bepleiten, mr. Stratenus aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 5 december 2013 en het eindvonnis van 10 maart 2014 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen zoals geformuleerd in het petitum van de memorie van grieven onder I t/m IX (daaronder begrepen een vordering betreffende de proceskosten met rente) zal toewijzen.
KPN CM heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met - uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 5 december 2013 onder 1.1 t/m 1.10 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant], geboren op [in 1954], is op 1 april 2000 in dienst getreden bij Getronics als medewerker helpdesk I. Begin 2005 is PinkRoccade overgenomen door Getronics. KPN CM is de rechtsopvolgster van Getronics. Per 1 januari 2005 bekleedde [appellant] de functie van senior helpdesk medewerker I (salarisschaal 5). Het salaris bedroeg toen € 1.932,- bruto per maand inclusief ploegentoeslag. Per 1 september 2005 heeft [appellant] de functie medior medewerker support bij een voormalige Pink Roccade afdeling aanvaard. Vanaf maart/april 2007 was [appellant] werkzaam als system application administrator I junior (‘SAA I jr’). Dit was een functie op schaal 6 niveau. Het salaris bedroeg € 2.296,- bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag en gefixeerde ploegentoeslag van € 763,61 bruto. Bij beschikking van de kantonrechter te Amsterdam van 14 mei 2010 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 juli 2010, onder toekenning van een vergoeding aan [appellant] van € 65.512,- bruto. Naar aanleiding van een verzoek van [appellant] van 13 oktober 2009 heeft de Commissie Gelijke Behandeling (‘CGB’) op 7 juli 2011 geoordeeld dat Getronics jegens [appellant] verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van leeftijd bij de beloning door hem een variabele beloning toe te kennen op basis van een ingroeipercentage van 1,25% in 2007, 2,5% in 2008, 3,75% in 2009 en 5% in 2010.
3.2.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter KPN CM veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 1.449,16 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25%, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2013 tot aan de voldoening en tot betaling van € 357 aan buitengerechtelijke incassokosten, met compensatie van de proceskosten. Het toegewezen bedrag van € 1.449,16 bruto berust op het oordeel (bij het tussenvonnis) dat KPN CM tegenover het door [appellant] gestelde, dat mede wordt onderbouwd door het oordeel van de CGB, onvoldoende heeft aangevoerd dat kan leiden tot een ander oordeel dan dat de door KPN CM gehanteerde beloning vanaf 1 januari 2007 ongerechtvaardigd onderscheid maakte naar leeftijd. De kantonrechter heeft bij het eindvonnis de door KPN CM voor de berekening van het nog openstaande bedrag gestelde uitgangspunten alsmede de berekening van KPN CM overgenomen. De overige onderdelen van de hoofdvordering van [appellant] heeft de kantonrechter afgewezen. De op die afwijzing betrekking hebbende overwegingen worden door [appellant] deels bestreden in hoger beroep. Voor zover de overwegingen in de beide vonnissen in hoger beroep nog van belang zijn, komen deze hierna aan de orde. [appellant] heeft zijn vorderingen in hoger beroep opnieuw geformuleerd. Deze zullen hierna worden besproken.
3.3.
KPN CM heeft naar voren gebracht dat zij berust in de toewijzing door de kantonrechter van het bedrag van € 1.449,16 ter zake van variabele beloning en, zo begrijpt het hof, de daarom toegewezen wettelijke verhoging en rente.
3.4.
Naar aanleiding van de grieven overweegt het hof als volgt.
3.5.
[appellant] vordert (onder I) een verklaring voor recht dat hij heeft gedwaald bij het aanvaarden van de functie medewerker support bij Pink Roccade per 1 september 2005 en dat het hof, in plaats van de vernietiging uit te spreken, de gevolgen van de overeenkomst op de voet van artikel 6:230 lid 2 BW zal wijzigen door veroordeling van KPN CM tot betaling van een door het hof te bepalen bedrag, met wettelijke rente. Aan deze vordering heeft [appellant] het volgende, samengevat, ten grondslag gelegd. Bij het sollicitatiegesprek tussen [appellant] en de manager van de desbetreffende afdeling, [X], is een salaris afgesproken van € 1.900,-, welke afspraak nog zou moeten worden goedgekeurd door de manager van [X]. Kort daarna meldde [X] dat hij moest terugkomen van deze afspraak omdat er een richtlijn zou zijn gekomen vanuit het hoger management dat bij een horizontale overstap van Getronics naar Pink Roccade (en vice versa) er geen salarisaanpassing zou kunnen plaatsvinden. [appellant] heeft zich vervolgens genoodzaakt gezien een lager salaris te accepteren. In 2009 werd aan [appellant] door een aantal oud Pink Roccade managers gezegd dat er in 2005 nooit een dergelijke richtlijn had bestaan en dat hij door [X] “in de maling was genomen”. Volgens [appellant] is een richtlijn waarop [X] zich beriep er nooit geweest. Door het HR Shared Service Center van Getronics is per e-mail van 30 juli 2009 aan [appellant] bevestigd dat een intern bericht van die strekking niet te vinden was op ‘Getranet’ (het hof begrijpt: het intranet van Getronics). De kantonrechter heeft de hierop betrekking hebbende vordering van [appellant] afgewezen op de grond dat, kort gezegd, de gestelde afspraak dat met hem een hoger salaris is overeengekomen niet is onderbouwd.
3.6.
De hiertegen gerichte grief I faalt. Naar uit de eigen stellingen van [appellant] voortvloeit, betrof het een onder voorbehoud gemaakte afspraak, in die zin dat deze de goedkeuring vergde van ‘hogerhand’. [appellant] is vervolgens meegedeeld dat die goedkeuring is uitgebleven onder verwijzing naar een bericht dat geen salariswijziging zou kunnen plaatshebben bij overgang tussen Getronics en PinkRoccade. Dat zodanig beleid bestond, vindt genoegzaam steun in de brief van [Y], algemeen directeur a.i., van 25 juli 2005 aan [appellant], waarin de overgang naar de functie van medior medewerker support wordt bevestigd en waarin het volgende is vermeld:
“We streven naar een optimale synergie tussen Getronics en PinkRoccade. Dit betekent dat er veranderingen zullen optreden in de organisatiestructuur. Door de uniformering van beide CAO’s en arbeidsvoorwaardelijke regelingen vinden ook op dit gebied veranderingen plaats. Uiteindelijk resulteert dit in een nieuwe CAO en nieuwe arbeidsvoorwaardelijke regelingen. Tot die tijd blijven jouw arbeidsvoorwaarden ongewijzigd”
De enkele omstandigheid dat van het aldus tot uitdrukking gebrachte beleid in 2009 geen schriftelijk document is gevonden en daarvan niets is teruggevonden op ‘Getranet’ is daarbij niet van belang. [appellant] heeft bij pleidooi nog aangeboden de door hem gestelde afspraak te bewijzen, maar dat aanbod is op grond van het voorgaande niet ter zake dienend.
3.7.
Onder II vordert [appellant] veroordeling van KPN CM om het vaste percentage ploegentoeslag voor 2007 alsnog vast te stellen en veroordeling tot voldoening van de achterstallige ploegentoeslag over de periode tussen 1 april 2007 en 31 december 2007, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 31 december 2007 en wettelijke verhoging van 50%, alsmede veroordeling de hierover verschuldigde pensioenpremies alsnog af te dragen, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2007. Aan deze vordering heeft [appellant] (in de toelichting op grief II) het volgende ten grondslag gelegd. Bij brief van 1 mei 2007 heeft Getronics hem bericht dat over de genoemde periode een tijdelijk vast percentage ploegentoeslag zou worden uitbetaald van 25% en dat de formele vergoeding van het vaste percentage ploegentoeslag nog zou worden vastgesteld. Voorts is in die brief vermeld dat, mocht dit leiden tot een hoger percentage, dit met terugwerkende kracht zal worden gecompenseerd en wanneer mocht blijken dat het percentage lager uitvalt dan 25%, er een correctie zal plaatsvinden met terugwerkende kracht. Een vaststelling van het percentage over 2007 is echter uitgebleven en de compensatie met terugwerkende kracht ook. De ploegentoeslag zou tussen de 30 en 33% moeten worden vastgesteld omdat in 2008 een percentage gold van 32,3% en in 2009 een percentage van 33,2%, aldus [appellant].
3.8.
Op grond van de mededelingen ter zitting in hoger beroep van de zijde van KPN CM – inhoudende dat men geen stukken heeft kunnen vinden betreffende de definitieve vaststelling over 2007 - moet worden aangenomen dat vaststelling van het percentage over 2007 inderdaad niet heeft plaatsgehad. Dit betekent dat (de rechtsvoorgangster van) KPN CM destijds niet heeft gehandeld zoals [appellant] in het vooruitzicht is gesteld. De tegenwerping van KPN CM dat niet kan worden vastgesteld dat het voorlopig gehanteerde percentage van 25 onjuist is, is niet steekhoudend. Die omstandigheid is nu juist het gevolg van het achterwege gebleven zijn van de definitieve vaststelling over 2007. Het hof acht grief II gegrond. De gegrondheid brengt mee dat het hof opnieuw dient te oordelen over het verweer van KPN CM dat de vorderingen van [appellant] zijn verjaard, dan wel dat het recht van [appellant] is verwerkt. Het beroep op verjaring faalt nu de [appellant] de onderhavige vordering voldoende duidelijk kenbaar heeft gemaakt in zijn brief van 15 november 2009. KPN CM heeft niet bestreden dat deze brief haar (althans haar rechtsvoorgangster) heeft bereikt, zodat de opmerking dat deze brief niet aan de juiste rechtspersoon is gestuurd geen doel treft. Ook het beroep op rechtsverwerking kan niet slagen. Het tijdsverloop sedert eind 2007 tot eerdergenoemde brief van 15 november 2009 vormt daarvoor onvoldoende grond, waarbij komt dat (de rechtsvoorgangster van) KPN CM in haar brief van 1 mei 2007 zelf heeft aangekondigd dat de definitieve vaststelling van de ploegentoeslag voor 2007 nog zou plaatshebben.
3.9.
Het hof zal KPN CM veroordelen tot het alsnog vaststellen van het vaste percentage ploegentoeslag voor het jaar 2007. De betalingsveroordeling zal worden uitgesproken onder de voorwaarde dat uit de definitieve vaststelling zal blijken dat het bedoelde percentage hoger is dan 25. [appellant] heeft ook gevorderd de veroordeling de pensioenpremies over de achterstallige ploegentoeslag af te dragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2007. Bij het eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat deze vordering afstuit op de door KPN CM bij akte genoemde regelingen. Nu tegen dat oordeel geen grief is gericht, komt de vordering op dat punt niet voor toewijzing in aanmerking. Het hof zal de wettelijke verhoging matigen tot 25%. Op deze matiging komt het hof nog terug bij de bespreking van grief VIII.
3.10.
Een volgend geschilpunt tussen partijen betreft de stelling van [appellant] dat hij vanaf 1 juli 2008 een promotie van de functie SAA I junior naar de functie van SAA I qualified had moeten maken. De kantonrechter heeft de hierop betrekking hebbende vorderingen van [appellant] afgewezen op de grond dat de vergoeding naar billijkheid die [appellant] heeft ontvangen bij de hem toegekende ontslagvergoeding mede ter compensatie was van de schade in verband met het achterwege blijven van zijn promotie. Hiertegen komt [appellant] op in grief VII, die het hof thans zal bespreken. De kantonrechter heeft in de ontbindingsbeschikking overwogen dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] op zijn laatst vanaf april 2009 aangesteld had behoren te worden op het niveau van Qualified en dat voor de hoogte van de toe te kennen ontbindingsvergoeding dient te worden uitgegaan van het bij de qualified variant behorende salaris. Naar het oordeel van het hof betekent de omstandigheid dat de ontslagvergoeding mede het resultaat is van dit uitgangspunt niet dat aldus reeds aan de aanspraken van [appellant] die zijn gebaseerd op de stelling dat hij destijds (in de visie van [appellant]: vanaf 1 juli 2008) ten onrechte niet is beloond overeenkomstig de arbeidsvoorwaarden behorende bij de functie van SAA I qualified is tegemoetgekomen. Die aanspraken hebben immers, anders dan de ontslagvergoeding, betrekking op de periode voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De grief is dus gegrond.
3.11.
Het hof dient derhalve alsnog de deugdelijkheid van de door [appellant] gestelde promotie-aanspraak te beoordelen. Het hof begrijpt dat [appellant] zich allereerst beroept op een toezegging door zijn toenmalige manager [Z]. [appellant] verwijst daartoe naar een e-mail van [Z] aan hem van 3 september 2008 (een reactie van [Z] op een e-mail van [appellant] aan [Z] van dezelfde datum), inhoudende:
“Sorry voor mijn late reactie. Ik zet dit verder even door aan [A] met aan hem de vraag dit verder af te handelen in de geest van de afspraak van hetgeen in onderstaand verhaal is gezegd.”
Het hof leest in de aan deze laatste e-mail voorafgaande e-mailwisseling waaraan kennelijk wordt gerefereerd evenwel niet een ondubbelzinnige toezegging in dit verband. In het bijzonder uit een e-mail van [Z] aan [appellant] van 9 februari 2007 moet redelijkerwijs worden begrepen dat een promotie nog ongewis was. Het hof heeft het oog op de volgende passage:
“Na enige tijd
kunje wederom bevordert worden naar qualified system& application administrator 1 en dan pas wordt het schaal 7, maar daar gaat enige tijd overheen en is natuurlijk
ookafhankelijk van hoe jij je zelf ontwikkelt.”
(cursief hof)
De opmerking van [Z] bij e-mail van 19 september 2008 (“Het is zeker niet zo dat ik de belofte heb gedaan dat je dus ieder jaar op 1 april gepromoveerd wordt en een salarisverhoging krijgt. Ik werk al lang genoeg bij dit bedrijf (en jij ook) om te kunnen weten dat dit soort garanties niet gegeven kunnen worden.”) komt daarom niet uit de lucht vallen.
[appellant] stelt voorts dat hij heeft mogen vertrouwen op de inhoud van de “Managementrichtlijn toewijzen functioneringsniveau”. Ook deze grondslag acht het hof onvoldoende voor een aanspraak op promotie. Nog daargelaten dat daarin is opgenomen dat men
in principeminimaal één tot maximaal twee jaar junior is, betreft het kennelijk een richtlijn waarin voorwaarden zijn geformuleerd voor benoembaarheid (“Criteria voor aanstelling als QUALIFIED”), maar daarmee is niet gegeven dat met de vervulling van die voorwaarden altijd aanspraak bestaat op promotie in de desbetreffende functie.
Evenmin kan als juist worden aanvaard de stelling van [appellant] dat het uitblijven van promotie terwijl hij op qualified niveau en zelfs grotendeels op senior niveau functioneerde in strijd zou zijn met goed werkgeverschap. KPN CM heeft in dit verband - onweersproken - verwezen naar het ongunstige economische tij waarin Getronics zich toentertijd bevond.
[appellant] beroept zich ten slotte erop dat in 2008 ruimte was in de organisatorische formatie. Beslissend te dezen is echter niet of sprake was van formatieruimte. Dat zou anders kunnen zijn indien aan [appellant] zou zijn toegezegd dat hij in geval van formatieruimte de functie van SAA I qualified zou krijgen, maar van zodanige toezegging is niet gebleken.
3.12.
De gegrondheid van grief VII kan derhalve niet leiden tot vernietiging van de bestreden vonnissen. Grief III, die daarop voortbouwt, deelt het lot van grief VII. De vordering onder V komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de vordering onder III voor zover deze samenhangt met de besproken promotieaanspraak.
3.13.
Het hof komt thans toe aan bespreking van grief IV. Daarin komt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn aanspraak op variabele beloning over de periode 1 januari 2010 tot 1 juli 2010. KPN CM voert ter bestrijding van deze vordering aan dat [appellant] gedurende deze periode was vrijgesteld van zijn werkzaamheden en dat in de Regeling variabele beloning is bepaald dat in geval van op non-actiefstelling de variabele beloning niet verschuldigd is, zodat [appellant] over de periode geen recht heeft op variabele beloning. De kantonrechter heeft overwogen dat om een daadwerkelijke aanspraak te hebben op uitbetaling van [appellant] meer concrete stappen hadden mogen verwacht om zijn tewerkstelling af te dwingen.
3.14.
Ingevolge artikel 7:628 lid 1 BW behoudt de werknemer het recht op loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Voor zover thans van belang, kan hiervan slechts bij cao worden afgeweken (artikel 7:628 lid 7 BW). Dit betekent dat het verweer bij pleidooi dat de Regeling variabele beloning onderdeel uitmaakt van het door [appellant] aanvaarde aanbod van arbeidsvoorwaarden niet steekhoudend is, daargelaten dat het een nieuw verweer betreft waarvoor in dat stadium van het geding geen plaats meer is. Evenmin kan KPN CM worden gevolgd in het betoog dat de Regeling variabele beloning het karakter heeft van een cao. De verwijzing in artikel 13.7 van de cao naar bijlage B bij de cao (“Procedure afspraak”) is daartoe onvoldoende. Nu het niet verrichten van werkzaamheden door [appellant] in eerdergenoemde periode voortvloeit uit diens vrijstelling van werkzaamheden, is sprake van een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Dat [appellant] zich tegen deze vrijstelling niet heeft verzet, is daarbij zonder belang. Grief IV treft doel. Het hof zal de vordering onder III aldus toewijzen dat KPN CM wordt veroordeeld tot betaling aan [appellant] van de achterstallige variabele beloning over de periode gelegen tussen 1 januari 2010 en 1 juli 2010, te vermeerderen met de wettelijke verhoging daarover van 25% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de onderscheiden bedragen (inclusief de wettelijke verhoging). De desbetreffende aanspraak van [appellant] is op grond van de datum van de inleidende dagvaarding niet verjaard, terwijl de door KPN CM gestelde omstandigheden evenmin een beroep op rechtsverwerking op dit punt kunnen dragen.
3.15.
Grief V behoeft geen afzonderlijke bespreking meer.
3.16.
In (de toelichting op) grief VI stelt [appellant] dat hij sedert 1 januari 2007 ook een te laag
vastsalaris heeft ontvangen. [appellant] heeft aan deze stelling het volgende ten grondslag gelegd. Op de zitting van 9 maart 2011 van de CGB is van de zijde van Getronics gesteld dat er vanaf 1 januari 2007 een beleidslijn heeft gegolden op basis waarvan het vaste salaris van een nieuwe medeweker op 96% van het salaris van de zittende medewerkers zou worden vastgesteld, waar bovenop een variabele beloning kon worden verdiend waarmee die nieuwe personeelsleden zouden uitkomen op 100% van het voor die medewerker geldende schaalsalaris. Indien deze beleidslijn inderdaad bestaan heeft, dan is ook bij het vaststellen van de vaste beloningen een verboden onderscheid naar leeftijd is gemaakt. [appellant] ontving namelijk helemaal niet 96% van het voor hem geldende schaalsalaris, maar slechts 60%.
3.17.
Uit rechtsoverweging 3.7 van het oordeel van de CGB volgt dat het door Getronics in haar verweer genoemde percentage van 96% gerelateerd was aan het vaste salaris van de zittende medewerkers. Het betoog van [appellant] dat de veronderstelde beleidslijn inhield dat het salaris van nieuwe werknemers 96% bedroeg van het geldende schaalsalaris berust derhalve op een verkeerde lezing van hetgeen van de zijde van Getronics op de zitting van de CGB in dit verband naar voren is gebracht. Grief VI faalt. De vordering onder IV is dus niet toewijsbaar.
3.18.
Uit het voorgaand volgt dat en waarom de vordering onder VII evenmin voor toewijzing in aanmerking komt.
3.19.
In grief VIII klaagt [appellant] dat de kantonrechter de wettelijke verhoging ten onrechte uitsluitend heeft berekend over de gemiste variabele beloning en ten onrechte heeft gematigd tot 25%.
3.20.
Voor zover deze grief voortbouwt op de eerder besproken grieven deelt zij het lot daarvan. Voor zover [appellant] opkomt tegen de matiging door de kantonrechter tot 25% faalt de grief. Dit percentage komt ook het hof billijk voor. Hoewel het verweer tegen de toegewezen vorderingen ongegrond is bevonden, kan niet worden gezegd dat KPN CM een ernstig verwijt treft doordat zij zich op de besproken gronden heeft verweerd tegen de door [appellant] ingenomen standpunten.
3.21.
Grief IX is gericht tegen de hoogte van het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 357,- wegens buitengerechtelijke kosten. [appellant] vordert thans een bedrag van € 968,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg. Nu KPN CM tegen deze vordering geen ander verweer heeft gevoerd dan voortvloeit uit haar verweer tegen de hoofdvordering zal het hof de buitengerechtelijke kosten naar redelijkheid waarderen op de helft van het genoemde bedrag, derhalve op € 484,-, in plaats van op het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 357,-. In zoverre slaagt de grief.
3.22.
In grief X klaagt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte de wettelijke rente heeft toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg. [appellant] noemt als vervaldata van de variabele beloning steeds de laatste dag van de maand waarover de variabele beloning had moeten worden betaald. KPN CM heeft zich hiertegen niet verweerd, zodat het hof dienovereenkomstig zal beslissen.
3.23.
KPN CM zich heeft in eerste aanleg nog verzet tegen uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar hieraan gaat het hof voorbij nu de door haar gestelde belangen niet opwegen tegen het belang dat [appellant] geacht moet worden te hebben bij uitvoerbaarheid bij voorraad, waarbij geldt dat het gestelde restitutierisico niet is toegelicht.

4.Slotsom en kosten

De grieven slagen gedeeltelijk en falen voor het overige. Het hof zal het bestreden eindvonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen en opnieuw recht doen. Bij vernietiging van het bestreden tussenvonnis bestaat onvoldoende belang. In de uitkomst van het geding ziet het hof aanleiding de proceskosten in beide instanties te compenseren.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden eindvonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt KPN CM
- tot betaling aan [appellant] van € 1.449, 16 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de onderscheiden bedragen (inclusief de wettelijke verhoging) tot de dag der algehele voldoening;
- tot betaling aan [appellant] van het bedrag van € 484,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2013 tot de dag der algehele voldoening;
- om het vaste percentage ploegentoeslag voor het jaar 2007 alsnog vast te stellen en - onder de voorwaarde dat uit de definitieve vaststelling zal blijken dat het bedoelde percentage hoger is dan 25 - om de achterstallige ploegentoeslag over de periode gelegen tussen 1 april 2007 en 31 december 2007 alsnog aan [appellant] te voldoen, te vermeerderen met 25% ter zake van wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de onderscheiden bedragen (inclusief de wettelijke verhoging);
- tot betaling aan [appellant] van de achterstallige variabele beloning over de periode gelegen tussen 1 januari 2010 en 1 juli 2010, te vermeerderen met de wettelijke verhoging daarover van 25% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de onderscheiden bedragen (inclusief de wettelijke verhoging);
bekrachtigt het eindvonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zal dragen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, A.M.A. Verscheure en S.F. Schütz en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2015.