De verdachte wordt verweten - kort samengevat - dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen zijn werkgever heeft opgelicht. Dit verwijt van medeplegen brengt mee dat bewezen moet (kunnen) worden dat ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en, naar het hof begrijpt, de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] (vgl. HR 2 december 2014, ECLI:HR:2014:3474). Het hof is van oordeel
dat ten aanzien van dit feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te (kunnen) oordelen dat sprake is geweest van die nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], omdat uit de stukken van het geding onvoldoende blijkt
van betrokkenheid van de verdachte bij de in de tenlastelegging opgenomen oplichtingsmiddelen.
Dat de verdachte het voorstel van 31 maart 2005 heeft ondertekend en de getuige [getuige] heeft verteld te doen wat de medeverdachte [medeverdachte 2] van haar verlangde (pag. 235 en 236, requisitoir in eerste aanleg) leidt niet tot een ander oordeel, aangezien ook hierop de vereiste bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] niet kan worden gestoeld. In dit verband wordt over het memo van 31 maart 2005 (document D-0815) opgemerkt dat daarin staat dat de medeverdachte [medeverdachte 2], gezien de omvang van de voorgestelde transacties, de verdachte heeft gevraagd de notitie mede te ondertekenen. Deze enkele opmerking zegt op zich niets, te meer nu niet blijkt dat
op dit punt het memo onjuist zou zijn. Weliswaar staat in het memo tevens - kort samengevat - dat Bouwfonds wellicht ook een rol kan spelen als (gedeeltelijke) eindbelegger, wat onjuist is, maar niet is gebleken dat de verdachte hiervan op de hoogte was. Voorts dient in verband met de door de verdachte in de richting van de getuige [getuige] gemaakte opmerking op het navolgende te worden gewezen.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat de verdachte haar adviseerde de afwaardering aan te passen, waarna zij aansluitend heeft verklaard dat zij dat toen maar heeft gedaan omdat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] boven haar stonden (G035-03, pag.7). Gezien de inhoud van deze verklaring kan niet gezegd worden dat de getuige [getuige] heeft verklaard dat de verdachte haar verteld heeft
te doen wat de medeverdachte [medeverdachte 2] van haar verlangde. Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen heeft het openbaar ministerie ook niet veel meer dan suggesties aangedragen, waarbij het openbaar ministerie zelf ook al wijst op de minder prominente rol die de verdachte heeft gespeeld
(pag. 234, requisitoir in eerste aanleg).