In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 27 januari 2012. De zaak betreft een besloten vennootschap (BV) die werd aangeklaagd voor strafbare feiten. De vertegenwoordiger van de BV, die zelf ook verdachte was in een andere zaak, fungeerde als 'potje' voor gelden en heeft de BV gebruikt om strafbare handelingen te verrichten. Het hof heeft vastgesteld dat de vertegenwoordiger als pleger van de strafbare feiten moet worden aangemerkt, omdat hij zelf alle strafbare handelingen heeft verricht en de BV enkel als middel heeft gebruikt om deze gedragingen te plegen. Hierdoor heeft het hof geoordeeld dat de BV niet kan worden veroordeeld voor de ten laste gelegde feiten.
De advocaat-generaal had gevorderd dat de BV zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 15.000,-, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft de tenlastelegging verbeterd gelezen, zonder dat dit de verdediging van de verdachte heeft geschaad. De beslissing van het hof houdt in dat de verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs is om tot een veroordeling te komen. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.