Uitspraak
19 november 2012, 31 mei 2013, 20 juni 2013, 13 september 2013, 19 december 2013, 7 januari 2014, 30 januari 2014, 11 februari 2014, 27 maart 2014, 15 april 2014, 16 september 2014, 20 oktober 2014,
- dat [medeverdachte 3], als zij voor zichzelf zou beginnen, graag haar eerste klant wilde worden;
- dat [getuige 7] van haar twee rapportages heeft ontvangen, dat zij beide rapporten heeft gemaakt, ze per post heeft verstuurd alsmede dat zij een nota heeft opgesteld en verzonden;
- dat [medeverdachte 2] Vastgoedontwikkeling in 2000 opdrachtgever is geweest, dat [medeverdachte 3] aangever van deze klant is geweest; dat zij regionale studies moest maken die ondersteunend konden zijn bij investeringsbeslissingen, dat de rapportages zijn opgestuurd naar het kantoor van [medeverdachte 2] Vastgoedontwikkeling in WTC te Amsterdam, dat ook de facturen - zij denkt in totaal vijf - daar naartoe zijn gestuurd en dat zij veel werk heeft gehad aan deze opdracht;
- dat de omzet van [rechtspersoon 1] feitelijk is toe te rekenen aan haar;
- dat [rechtspersoon 1] haar bedrijf is;
- dat de acquisities die zij deed en de opdrachten die zij kreeg serieus waren alsmede dat er door haar veel werk is verricht.
U vraagt mij of ik de echtgenote van [verdachte] ken. Ik heb wel eens kennis gemaakt met haar. Zij heeft geen werkzaamheden voor mij gedaan. U toont mij een factuur van [rechtspersoon 1] aan [rechtspersoon 4] (D-1957) (…) U vraagt wat voor werkzaamheden [verdachte] of [getuige 6] hebben gedaan om dit soort facturen te kunnen sturen. Ik weet dat niet.”
Ik blijf bij mijn verklaring. Het contra-facturensysteem was aardig ingeburgerd. (…) Er was waarschijnlijk een bepaald bedrag beschikbaar en dat kon je factureren, maar dan wist je van tevoren wel al dat er vanuit een andere hoek een, zoals ik dat noem, contra-factuur kwam en die ging je betalen uit het bedrag dat bij jou binnenkwam. Zo werkte het systeem.”
(…) Als ik het over [rechtspersoon 1] heb dan doel ik op de heer [verdachte]. Ik weet dat ik niet specifiek gevraagd heb om deze rapporten. (…) Ik heb het rapport alleen in het dossier gedaan, ik heb het niet gelezen en er niets mee gedaan. (…) … ik zou niet weten om welke reden ik dat rapport zou hebben gevraagd. Ik heb ook niets met het rapport gedaan. Ik heb het niet eens bestudeerd.”
“Er staat mij nog steeds bij dat ik iets in mijn vingers heb gekregen. Wat ik al eerder heb gezegd ik ken [verdachte] en hij heeft mij ook iets overhandigd.”
“Ik heb dit document nooit gezien. … ik herken dit niet. Als iemand van mij een opdracht krijgt staat er mijn handtekening onder. Een handtekening ontbreekt.
“Ik wist dat [rechtspersoon 1] het bedrijf van meneer [verdachte] was. (…) Als ik het over [rechtspersoon 1] heb dan doel ik op de heer [verdachte].”(proces-verbaal van de terechtzitting van 19 december 2013, pag. 11 en 12).
“Via [rechtspersoon 6] kwam [rechtspersoon 1] bij mij terecht. (…) Een jaar later werd mij duidelijk dat de mij bekende [verdachte] iets met [rechtspersoon 1] te maken had. Ik weet niet precies wat hij deed. (…) Ik kreeg van iemand bij [rechtspersoon 6] te horen dat er facturen van [rechtspersoon 1] zouden worden gestuurd en dat ik die moest betalen.”Voorts verklaart hij, pag. 3 van dat proces-verbaal, dat hij nooit met iemand van [rechtspersoon 1] contact heeft gehad. Nadat hem de vraag is gesteld of hij de heer [verdachte] kent en zo ja waarvan “
Dit is [verdachte]. Hij heeft bij mij op de lagere school in Amsterdam gezeten. (…), alsmede - nadat hem is gevraagd of hij mevrouw [getuige 6] kent - (pag. 4):
“Ik ken geen mevr. [getuige 6]”.
Deze factuur zal wel in een bespreking met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] aan mij gegeven zijn.
Deze brief heeft allemaal te maken met [medeverdachte 1]. De brief is via één van de drie heren binnenge-komen, zelfs gebracht door [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] of [medeverdachte 4].”
U vraagt mij hoe het zat met de “bonussen” die mijn medewerkers ter motivering wel eens kregen en waarover ik gesprekken met hen voerde. Het geld daarvoor kwam uit een potje voor moeilijke betalingen. Een potje zoals gecreëerd bij [medeverdachte 2] ... en [getuige 7]. Ik gaf collega’s de ruimte om een extra bonus te declareren door bijvoorbeeld een factuur te sturen naar een van de potjes. Ik voerde een gesprek met de medewerker over zo’n bonus. U vraagt mij hoe de medewerker die bonus kon incasseren. Ik legde contact met iemand van zo’n potje en zei dan dat bedrag X in rekening gebracht kon worden en dat daarover afspraken gemaakt konden worden. (…) Ik regelde de grote lijnen en de betrokken persoon kon zelf bepalen hoe de declaratie zou lopen. (…)(pag. 7):
De officier van justitie vat mijn verklaring aldus samen dat, als er bonussen waren afgesproken, deze dan via tussenpersonen werden uitbetaald en dat de ontvanger zelf mocht bepalen hoe er betaald zou worden. Dat klopt. Dat is de samenvatting (…)
U vraagt mij hoe de potjes bij [medeverdachte 2] en [getuige 7] zijn gevoed. (…)(pag. 10):
(…) In het algemeen waren deze gelden afkomstig van Bouwfonds-projecten en van [getuige 7] kan ik mij Solaris herinneren. U vraagt mij of degene met wie ik over een bonus sprak, wist waar het geld daarvoor vandaan kwam. Als die persoon een factuur naar [medeverdachte 2] stuurde is dat evident. Of bedoelt u dat de achterliggende partij Bouwfonds was. U zegt mij dat u dat laatste bedoelt. (…) In het algemeen was dat bekend. Men ging er niet van uit dat ik of [medeverdachte 2] uit eigen zak de bonus betaalde. (…)(pag. 12)
(..) U, oudste rechter, vraagt mij of ik de bonussen aan [verdachte] uitbetaalde middels facturen. Ja. U vraagt mij of ik dan ook met [verdachte] besprak welke bedragen hij mocht factureren. Ja. U vraagt mij of ik ook besprak bij welke bedrijven hij kon factureren. Ja. (…) U vraagt mij of dat ik tegen [verdachte] heb gezegd dat hij bij [medeverdachte 2] en [getuige 7] kon factureren. Ik herinner het mij niet maar als u zegt dat daar facturen naar toe zijn gegaan, dan moet ik dat besproken hebben. (…)(pag. 13) (…)
U vraagt mij of ik ooit met [verdachte] heb gesproken over bloemetjesgeld, potjes en moeilijke betalingen. (…) Over de potjes hebben we gesproken. Misschien heb ik er in de gesprekken met [verdachte] andere benamingen voor gehanteerd maar ik heb er met hem over gesproken. (…) Ik heb verklaard dat ik met … Diederik afspraken over betalingen heb gemaakt.”
3.PRIMAIR
- vijf facturen van [rechtspersoon 1], telkens gericht aan [rechtspersoon 3] ten bedrage van in totaal FL.1.100.000 (exclusief btw) en
- een brief van [rechtspersoon 1] gericht aan [rechtspersoon 3] en
- een factuur van [rechtspersoon 1] gericht aan [rechtspersoon 2] ten bedrage van in totaal Fl.150.000 (exclusief btw),
- op die facturen vermeld dat door of namens [rechtspersoon 1] werkzaamheden en/of diensten zijn verricht ten behoeve van [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 2], terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten niet zijn verricht, en
- in die brief opgenomen dat [rechtspersoon 1] samen heeft gewerkt met [rechtspersoon 3] voor het vinden van een passende locatie, terwijl in werkelijkheid geen sprake is geweest van een samenwerking tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 3],
5.PRIMAIR
18 (achttien) maandenpassend en geboden.
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
mr. R. Cozijnsen en mr. M.E. Olthof, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2015.