ECLI:NL:GHAMS:2015:645

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
200.153.992-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag over minderjarige in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om hersteld te worden in het gezag over haar minderjarige dochter. De moeder, appellante, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar verzoek om gezag over de minderjarige was afgewezen. De ouders hadden een conflictueuze relatie en waren niet in staat om samen belangrijke beslissingen over hun kinderen te nemen. Tijdens de zitting in hoger beroep bleek dat het contact tussen de ouders weer was hervat, maar dat de communicatie nog steeds moeizaam verliep. De man, de vader van de minderjarige, had geen vertrouwen in de vrouw en was van mening dat zij haar fouten uit het verleden niet erkende. De Raad voor de Kinderbescherming had onderzoek gedaan en geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat er een risico bestond dat de minderjarige klem zou raken tussen de ouders als de vrouw in het gezag zou worden hersteld. Het hof oordeelde dat de huidige situatie, waarin de minderjarige zelfstandig woont en ondersteuning krijgt, in haar belang was. Het hof concludeerde dat het herstel van het gezag over de minderjarige niet in haar belang zou zijn en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 13 januari 2015
Zaaknummer: 200.153.992/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/141726 / FA RK 12/885
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
advocaat: mr. R.F. Vogel te Leusden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man, en gezamenlijk ook: de ouders, genoemd.
1.2.
De vrouw is op 13 augustus 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 mei 2014 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/14/141726 / FA RK 12/885.
1.3.
De zaak is op 4 december 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.4.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer [X], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (de Raad);
- de gezinsvoogd namens Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (BJNH).
1.5.
De hierna te noemen minderjarige [kind A] is door het hof in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.6.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1995 gehuwd. Hun huwelijk is op 6 juli 2000 ontbonden door inschrijving van de beschikking van de rechtbank Alkmaar van 8 juli 1999 (hierna: de echtscheidingsbeschikking) in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [..] ([kind B]) [in] 1996 en [..] ([kind A]) [in] 1998.
Bij de echtscheidingsbeschikking is de vrouw belast met het gezag over [kind B] en [kind A].
2.2.
[kind B] en [kind A] zijn beiden onder toezicht gesteld, [kind B] met ingang van 24 oktober 1996 en [kind A] met ingang van 14 januari 2000.
2.3.
Op 31 oktober 2006 zijn [kind A] en [kind B] bij de vrouw uit huis geplaatst en bij de man komen wonen.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Utrecht van 13 juni 2007 zijn de vrouw en de man gezamenlijk belast met het gezag over [kind B] en [kind A].
Bij beschikking van de rechtbank Alkmaar van 7 juli 2010 is de vrouw ontheven van het gezag over [kind B] en [kind A].
2.5.
De ondertoezichtstelling van [kind B] en [kind A] is op 14 oktober 2010 beëindigd.
2.6.
[kind A] is medio oktober 2012 bij de man weggelopen.
2.7.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 3 januari 2013 is [kind A] wederom onder toezicht gesteld en is een machtiging tot haar uithuisplaatsing verleend voor verblijf in een netwerkpleeggezin. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien verlengd, laatstelijk tot 3 januari 2015.
Sinds 4 oktober 2014 woont [kind A] zelfstandig in [woonplaats 2], met begeleiding van Stichting Maria Magdalena.
2.8.
De Raad heeft op verzoek van de rechtbank Noord-Holland onderzoek verricht naar onder meer - de vraag of het in het belang van [kind B] en [kind A] is de vrouw in het gezag te herstellen. De Raad heeft hierover op 7 juni 2013 rapport uitgebracht [1] .
2.9.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 31 juli 2013 is afgewezen het verzoek van de vrouw om hersteld te worden in het gezag over [kind B].

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is afgewezen het verzoek van de vrouw om hersteld te worden in het gezag over [kind A].
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar te herstellen in het gezag over [kind A].

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge het bepaalde in art. 1:277 Burgerlijk Wetboek, eerste lid, kan, indien de rechtbank overtuigd is dat de minderjarige wederom aan zijn ontheven of ontzette ouder mag worden toevertrouwd, zij deze ouder op zijn verzoek in het gezag herstellen.
4.2.
De vrouw heeft betoogd dat het in het belang van [kind A] is dat de vrouw wordt hersteld in het ouderlijk gezag. Ter onderbouwing heeft zij onder meer aangevoerd dat zij zeer betrokken is bij [kind A], dat zij haar in alle opzichten ondersteunt en meewerkt aan de hulpverlening die voor [kind A] nodig is. Daarnaast voert de vrouw aan dat op dit moment niet op passende wijze in het gezag over [kind A] wordt voorzien. Tevens stelt de vrouw dat, hoewel de verstandhouding van de vrouw en de man niet optimaal is, door de rechtbank ten onrechte is geoordeeld dat [kind A] bij gezamenlijke gezagsuitoefening klem zal raken tussen de ouders.
BJNH heeft het betoog van de vrouw ter zitting in hoger beroep gemotiveerd weersproken.
4.3.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. In het verleden is er een voortdurende strijd geweest tussen de ouders over iedere beslissing die ten aanzien van [kind A] moest worden genomen en de Raad voorziet dat die strijd weer zal oplaaien als de vrouw in het gezag wordt hersteld. In de huidige situatie voelt [kind A] zich gesteund door beide ouders en kan zij zich onder begeleiding van Stichting Maria Magdalena verder ontwikkelen. Het is van evident belang dat die situatie wordt bestendigd.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken is gebleken dat het contact tussen de man en [kind A] in het verleden enige tijd moeizaam is verlopen. Blijkens het verhandelde ter zitting in hoger beroep is tussen hen inmiddels sprake van een warme band. Tegenover Parlan heeft de man laten zien dat hij openstaat voor hulpverlening en dat hij [kind A] in de toekomst wil ondersteunen. Het cultuurverschil dat tussen de man en [kind A] speelt, is daarbij ook aan de orde gekomen. Tegen die achtergrond is, anders dan de vrouw ter zitting in hoger beroep heeft betoogd, niet aannemelijk dat het cultuurverschil in de toekomst tot moeilijkheden zal leiden. Verder is gebleken dat [kind A] zich goed heeft ontwikkeld, dat zij in staat is zelfstandig te wonen en dat zij op haar netwerk kan terugvallen. Die omstandigheden hebben ertoe geleid dat BJNH, zoals door de gezinsvoogd ter zitting in hoger beroep is verklaard, geen noodzaak ziet tot verdere verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en dat zij overige hulpverlening voor [kind A] evenmin nodig acht. Daarbij heeft BJNH in aanmerking genomen dat Stichting Maria Magdalena zorgen die in de toekomst mogelijkerwijs ten aanzien van [kind A] rijzen, tijdig kan signaleren. De Raad heeft het standpunt van BJNH ter zitting in hoger beroep onderschreven.
Gezien het voorgaande is genoegzaam aannemelijk geworden dat thans op een wijze in het gezag van [kind A] wordt voorzien die in haar belang is.
Uit de stukken is voorts gebleken dat de ouders een conflictueuze relatie hadden, dat zij niet in staat waren met elkaar te communiceren en belangrijke beslissingen over [kind A] gezamenlijk te nemen en dat zij geruime tijd geen contact met elkaar hebben gehad. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het contact tussen de ouders weer is hervat, doch dat de invulling van het contact nauwelijks is verbeterd. Uit het raadsrapport is naar voren gekomen dat de man geen vertrouwen in de vrouw heeft, omdat zij haar fouten uit het verleden niet erkent en alleen over het verleden praat. Verder heeft de man, blijkens de beschikking van 31 juli 2013, te kennen gegeven dat de vrouw weliswaar haar best doet, maar dat partijen enorm kunnen botsen. Uit de verklaring van BJNH ter zitting in hoger beroep is verder gebleken dat [kind A] het contact met de vrouw belangrijk vindt, maar dat zij geen verdere betrokkenheid van de vrouw in haar leven wil.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden acht het hof het aannemelijk dat het herstel van de vrouw in het gezag over [kind A], waardoor de vrouw en de man gezamenlijk gezagsbeslissingen over [kind A] zouden moeten gaan nemen, ertoe kan leiden dat [kind A] klem of verloren raakt tussen de ouders.
Het vorenstaande brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
Het hof merkt nog op dat het feit dat de vrouw niet met het gezag over [kind A] is belast, niet wegneemt dat zij als moeder een belangrijke rol speelt in het leven van [kind A] en dat haar betrokkenheid en ondersteuning ook in de toekomst van evident belang voor [kind A] is.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, C.E. Buitendijk en P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2015.

Voetnoten

1.[.].