ECLI:NL:GHAMS:2015:634

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
23-000684-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak oud-bestuurder van Bouwfonds voor deelneming aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 27 januari 2012. De verdachte, een oud-bestuurder van Bouwfonds, werd beschuldigd van deelneming aan twee criminele organisaties. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd op verschillende data, waarbij de advocaat-generaal een gevangenisstraf van drie jaren eiste. Het hof heeft echter geoordeeld dat de rechtbank in eerste aanleg onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de deelname van de verdachte aan de criminele organisaties. De rechtbank had overwogen dat de deelneming aan de organisaties een aanzienlijk ruimere periode besloeg dan de afzonderlijk ten laste gelegde feiten. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als deelnemer aan de criminele organisaties, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van de criminele activiteiten. De verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

parketnummer: 23-000684-12
datum uitspraak: 27 februari 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 27 januari 2012 in de strafzaak onder de parketnummer 15/996525-07 tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 november 2012, 10 december 2012, 17 december 2012, 30 januari 2013, 13 september 2013,
30 januari 2014, 3 februari 2014, 13 februari 2014, 3 juli 2014, 16 september 2014, 1 december 2014,
3 december 2014, 12 januari 2015, 16 februari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.

Omvang van het ingestelde hoger beroep

Het hof heeft bij beslissing van 10 december 2012 het op de terechtzitting van 19 november 2012 gevoerde preliminaire verweer van de raadsman gegrond verklaard en het openbaar ministerie
niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover het zich richt tegen de strafoplegging
met betrekking tot de ten laste gelegde feiten 1 en 2. Thans zijn nog slechts de aan
de verdachte ten laste gelegde feiten 3 en 4 aan het oordeel van het hof onderworpen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen en na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
3.
(PROJECT EUROCENTER/PHILIPS):
Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 13 november 2007 te Eindhoven en/of Hoevelaken en/of Hoofddorp en/of Heemstede en/of Weert en/of Haelen en/of Roermond en/of Tilburg en/of Aerdenhout en/of Bloemendaal en/of Rosmalen en/of Den Bosch en/of Den Haag en/of Bilthoven en/of Haarlem en/of Alphen aan den Rijn en/of Capelle aan den IJssel en/of IJsselstein en/of Waddinxveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in verengiging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft deelgenomen heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een organisatieverband van natuurlijke personen en/of rechtspersonen, bestaande uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 16] en/of [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3] en/of [rechtspersoon 4] en/of [rechtspersoon 5] en/of [rechtspersoon 6] en/of [medeverdachte 17] en/of [medeverdachte 18] en/of [rechtspersoon 7] en/of [rechtspersoon 8] (van 29 januari 2001 tot 10 april 2006 optredend onder de handelsnaam [rechtspersoon 9]) en/of [rechtspersoon 10] en/of [rechtspersoon 11] en/of [rechtspersoon 12] en/of een of meer andere(n) (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk onder meer:
-oplichting van Stichting Philips Pensioenfonds en/of Philips Real Estate Investment Management BV en/of Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV en/of Bouwfonds (artikel 326 WvSr);
-verduistering in dienstbetrekking bij Stichting Philips Pensioenfonds en/of Philips Real Estate Investment Management BV en/of Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV en/of Bouwfonds (artikel 322 WvSr);
-valsheid in geschrifte (artikel 225 WvSr);
-niet ambtelijke actieve en/of passieve omkoping (artikel 328ter WvSr);
-witwassen (artikel 420bis/420quarter WvSr);
4.
(PROJECTEN HOLLANDSE MEESTER & SOLARIS & COOLSINGEL):
Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 1 april 2008 te Capelle aan den IJssel en/of Hoevelaken en/of Den Haag en/of Bergschenhoek en/of 's-Gravenzande en/of Bilthoven en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of Heemstede en/of Bemmel en/of Buitenkaag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en/of rechtspersonen, bestaande uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 19] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 20]en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 21] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 22] en/of [rechtspersonen]Groep BV en/of [rechtspersoon 4] en/of [rechtspersoon 13] (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [rechtspersoon 14]) en/of [rechtspersoon 15] (van 14 augustus 2000 tot 5 april 2005 optredend onder de handelsnaam [rechtspersoon 16]) en/of [rechtspersoon 20] en/of [medeverdachte 18] en/of [medeverdachte 17] en/of [medeverdachte 23] (van 14 april 1999 tot 26 februari 2009 optredend onder de handelsnaam [rechtspersoon 18]) en/of [rechtspersoon 11] en/of [rechtspersoon 19] en/of een of meer andere(n) (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk onder meer:
-oplichting van Bouwfonds (artikel 326 WvSr)
-verduistering in dienstbetrekking bij Bouwfonds (artikel 322 WvSr)
-valsheid in geschrifte (artikel 225 WvSr)
-niet ambtelijke actieve en/of passieve omkoping (artikel 328ter WvSr)
-witwassen (artikel 420bis/420quater WvSr)
-opzetheling (artikel 416 WvSr).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Aangezien in hoger beroep een wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, en het hof derhalve op een andere grondslag heeft beraadslaagd dan de rechtbank, zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

Vrijspraken

Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft betoogd dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan twee criminele organisaties (de ten laste gelegde feiten onder 3 en 4). Daartoe heeft het openbaar ministerie gesteld dat de rechtbank in eerste aanleg onvoldoende oog heeft gehad voor het niet-ingrijpen, het bewust wegkijken door de verdachte en het daardoor schenden van de aan zijn functie verbonden zorgplicht. Ter ondersteuning van deze stelling wijst het openbaar ministerie, onder andere, op de omstandigheid dat aan de verdachte tijdens en na zijn functies bij Bouwfonds voordelen uit criminele praktijken toevielen, die wijzen op het behoren tot een samenwerkingsverband. Maar ook het ondertekenen van het zogeheten toestemmingsmemo wijst hierop. Ten slotte wordt gewezen op de facturen die de verdachte verstuurde aan [medeverdachte 18], zonder dat daaraan werkzaamheden ten grondslag hebben gelegen (pagina’s 13, 31, 33, 34, 47, 93 en 94 bijzonder requisitoir in hoger beroep).
Beoordeling
Het hof oordeelt als volgt. De rechtbank heeft bij vonnis van 27 januari 2012 ten aanzien van de verdenking ter zake de deelname aan twee criminele organisaties -onder meer- het volgende overwogen:
De deelneming aan twee organisaties in de zin van artikel 140 Sr die verdachte wordt ten laste gelegd bestrijkt een aanzienlijk ruimere periode dan het tijdsbestek waarbinnen de hem afzonderlijk ten laste gelegde feiten zouden zijn gepleegd. Het openbaar ministerie spreekt in dit verband over investering van criminele betrokkenheid in de organisatie die zich pas op termijn zou terugbetalen, waardoor inkeer moeilijk werd. De vervaardiging van valse facturen waartoe verdachte overging kan dan gezien worden als een voorbeeld van de door de criminele organisatie gehanteerde modus operandi.
Op zichzelf acht de rechtbank een dergelijke gang van zaken – geïnvesteerde prestaties in ruil voor een beloning in de toekomst – heel wel denkbaar. Waar het op deze plaats om gaat is evenwel niet het antwoord op de vraag of van een op dergelijke wijze opererend samenwerkingsverband sprake is geweest, maar om het bewijs dat verdachte aan een dergelijk verband heeft deelgenomen.
Het door het openbaar ministerie in zijn requisitoir vermelde gegeven dat [medeverdachte 1] als getuige zou hebben meegedeeld dat verdachte wist dat de verbouwing door Labes werd betaald uit een “potje” verwijst kennelijk naar hetgeen als verklaring van [medeverdachte 1] is weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting. Daar valt evenwel – als opgetekend uit de mond van [medeverdachte 1] als getuige – slechts te lezen dat de betalingen aan [medeverdachte 15] kwamen uit potjes, dat hij tegen verdachte heeft gezegd dat hij het probleem had opgelost en dat verdachte wist van het fenomeen dat bepaalde moeilijke betalingen moesten worden gedaan. De door het openbaar ministerie gepresenteerde lezing dat het plegen van de in kaart gebrachte misdrijven binnen de zogenaamde Bouwfonds-projecten onmogelijk zou zijn geweest zonder de betrokkenheid, de steun en de dekking van verdachte, is voor een deel gebaseerd op aannames en laat overigens de prangende vraag onbeantwoord, waarom aan een dergelijke onmisbare rol kennelijk zo weinig zelfstandige waarde werd toegekend binnen de organisatie: de opmerking van [medeverdachte 1] in een telefoongesprek met [medeverdachte 6] dat van [verdachte] al een tijdje niets meer is vernomen en dat ze dat “ergens goed gerund” hebben wijst eerder op gebruikmaking van de positie van verdachte dan op een eigen rol. Ook de in een ander telefoongesprek uitgesproken vrees, dat [verdachte] gek genoeg is om de mensen van Price Waterhouse Coopers te woord te staan wijst niet op een bij verdachte verondersteld sterk bewustzijn van hetgeen waarmee hij bezig (geweest) was. Het standpunt van het openbaar ministerie, dat de onverklaarbare voordeeltjes die verdachte krijgt, niet kunnen worden losgezien van verdachtes handelen en positie bij Bouwfonds en derhalve als een voorbeeld kunnen worden gezien van uitgestelde betaling voor verrichte diensten, sluit niet naadloos aan op de verklaring van de [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting waar hij aangaf dat hij na zijn vertrek bij Bouwfonds het plan had met verdachte in het vastgoed te gaan, dat diens gezondheidssituatie daar een streep door haalde, maar dat die afgesproken samenwerking een wat andere invulling had gekregen toen de gezondheid van verdachte verbeterde en wel door zijn – [medeverdachte 1]’s – positie in Eurocenter over te dragen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte dient te worden vrijgesproken van deelneming aan beide criminele organisaties, zoals die zijn omschreven in de tegen hem uitgebrachte dagvaarding.
In hoger beroep heeft het openbaar ministerie geen nieuwe inzichten verschaft die tot een ander oordeel nopen. De gepresenteerde bewijsmiddelen (waaronder het ondertekenen van het zogenoemde toestemmingsmemo door de verdachte) brengen daarin ook geen verandering, nu wel wordt gesteld, maar in het geheel niet wordt onderbouwd dat de verdachte wetenschap heeft gehad (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) van organisaties die tot oogmerk hadden het plegen van misdrijven.
Door het openbaar ministerie is daarnaast betoogd dat de verdachte heeft deelgenomen aan de organisaties door na te laten waar ingrijpen geboden was, maar niet wordt onderbouwd wat de verdachte dan heeft nagelaten in zijn tijd dat de verdachte werkzaam was bij Bouwfonds. Wel wordt gerefereerd aan het bewust wegkijken, maar ook dit volgt niet uit de door het openbaar ministerie gepresenteerde bewijsmiddelen. Het versturen van (valse) facturen ná zijn Bouwfondsperiode, waarop door het openbaar ministerie thans een beroep wordt gedaan, levert naar het oordeel van het hof als zodanig in ieder geval geen bewijs op voor het voorgaande.
Het hof kan zich dan ook vinden in het oordeel en de overwegingen van de rechtbank, maakt deze tot de zijne, en zal de verdachte vrijspreken van de hem ten laste gelegde feiten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. S. Clement en mr. A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van
mr. R. Cozijnsen en mr. M.E. Olthof, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2015.