Daargelaten dat Viottagroep betwist dat [appellanten] de woning op 30 september 2011 hadden ontruimd, strandt het betoog van [appellanten] op het volgende. Bij hun akte in eerste aanleg van 28 oktober 2011 hebben [appellanten] een brief van [X] van 1 september 2011 overgelegd met de volgende inhoud:
“(…)
N.a.v. uw opzeggingsbrief d.d. 25 augustus 2011, sturen wij u een beëindigingsovereenkomst voor de door u gehuurde woning (…). Wij verzoeken u vriendelijk de beide exemplaren te ondertekenen en de beide originele, voor 6 september, te retourneren.
(…)”
Niet gesteld of gebleken is dat [appellanten] de beëindigingsovereenkomst vervolgens (voor 6 september 2011) getekend aan [X] hebben geretourneerd.
Bij voormelde akte hebben [appellanten] tevens een brief van [X] van 19 september 2011 in het geding gebracht met de volgende inhoud:
“[X] (…) heeft u d.d. 1 september 2011 een brief alsmede een aanbod voor een huurbeëindigingsovereenkomst doen toekomen naar aanleiding van uw huuropzegging d.d. 25 augustus 2011 (…). Tot op heden hebben wij helaas nog geen reactie, c.q. getekende stukken van u mogen ontvangen. Indien wij niet uiterlijk 22 september 2011 het aanbod voor de huurbeëindigingsovereenkomst getekend van u retour hebben mogen ontvangen, komt ons aanbod inzake de verhuiskostenvergoeding te vervallen. (…)”
Niet is gesteld of gebleken dat [appellanten] de huurbeëindigingsovereenkomst vervolgens (uiterlijk 22 september 2011) ondertekend aan [X] hebben geretourneerd. Viottagroep stelt zich, gezien dit een en ander, terecht op het standpunt de onderhavige verhuiskostenvergoeding niet verschuldigd te zijn. Ook deze grief faalt dus.