ECLI:NL:GHAMS:2015:598

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
200.107.766/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over huurverhogingen, herstelkosten en verhuisvergoeding

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen appellanten en Viottagroep B.V. Appellanten hebben in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Alkmaar, waarin Viottagroep werd toegewezen in haar vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van achterstallige huur. De huurprijs was bij aanvang € 675 per maand en is jaarlijks verhoogd volgens de huurovereenkomst. Appellanten betwisten de hoogte van de huurverhogingen en stellen dat Viottagroep haar rechten heeft verwerkt. Het hof oordeelt dat de huurverhogingen correct zijn toegepast en dat appellanten niet hebben aangetoond dat zij recht hebben op verrekening van herstelkosten met de huur. Ook de aanspraak op een verhuisvergoeding van € 5.000 wordt afgewezen, omdat appellanten niet hebben voldaan aan de voorwaarden voor deze vergoeding. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt appellanten in de proceskosten van het appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.107.766/01
zaak-/rolnummer rechtbank Alkmaar : 355807\CV EXPL 11-89
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 maart 2015
inzake

1.[appellant],

2. [appellante],
beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. A.J. Bakhuijsen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VIOTTAGROEP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Eernstman te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en Viottagroep genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 8 maart 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Alkmaar, locatie Hoorn (verder: de kantonrechter), van 12 december 2011, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen Viottagroep als eiseres en [appellanten] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord;
- akte van [appellanten], met producties;
- antwoordakte van Viottagroep, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en recht zal doen met inachtneming van wat zij in hoger beroep hebben aangevoerd, met beslissing over de proceskosten.
Viottagroep heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, kort gezegd, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Beoordeling

2.1.
[appellanten] huurden sinds 1 augustus 2003 de woning aan de Poldermolen 44 te Hoorn, laatstelijk van Viottagroep. De huurprijs was bij aanvang van de huur € 675,= per maand. In de huurovereenkomst is bij “Huurprijsaanpassing” onder meer bepaald, zakelijk weergegeven, dat de huur jaarlijks op 1 juli trendmatig zal worden verhoogd. Deze huurverhoging is [appellanten] jaarlijks aangezegd. Volgens Viottagroep beliep de huur daarom per 1 juli 2004 € 694,=, per 1 juli 2005 € 710,=, per 1 juli 2006 € 725,=, per 1 juli 2007 € 750,=, per 1 juli 2008 € 765,=, per 1 juli 2009 € 790,= en per 1 juli 2010 € 800,=. De huurovereenkomst is per 1 oktober 2011 geëindigd.
2.2.
In de eerste aanleg van dit geding heeft Viottagroep - kennelijk na wijziging van eis - ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van € 7.315,53 wegens achterstallige huurpenningen per 11 april 2011 gevorderd, alsmede, voor zover in appel van belang, de betaling van een bedrag van € 600,= wegens buitengerechtelijke kosten en van € 800,= voor iedere maand dat [appellanten] het gehuurde na 1 mei 2011 in gebruik zouden houden. Na verweer van [appellanten] (en drie tussenvonnissen) heeft de kantonrechter bij het bestreden vonnis de vorderingen toegewezen en [appellanten] tot betaling van de proceskosten veroordeeld.
2.3.1.
Grief 1houdt in dat de kantonrechter ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van de onder 2.1 vermelde huurbedragen en daarmee van een huurachterstand van € 7.315,53 per 11 april 2011. Het hof oordeelt als volgt.
2.3.2.
De door Viottagroep toegepaste huurverhogingen zijn gebaseerd op de onder 2.1 vermelde bepaling in de huurovereenkomst. De Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte mist toepassing, omdat [appellanten] de Huurcommissie niet (op de voet van artikel 7:253 BW) naar aanleiding van enige huurverhoging hebben ingeschakeld. Voor een analoge toepassing en/of reflexwerking van deze wet, zoals [appellanten] voorstaan, bestaat geen goede grond. Aangenomen al dat [appellanten] steeds tegen de huurverhogingen hebben geprotesteerd, Viottagroep heeft elk jaar weer de trendmatige huurverhoging toegepast op de huur zoals die bij de vorige huurverhoging door haar was vastgesteld. Omdat Viottagroep - naar niet ter discussie staat - de huurverhogingen steeds heeft aangezegd, wisten [appellanten], althans konden zij weten, dat Viottagroep op die huurverhogingen onverminderd aanspraak maakte. Reeds daarom heeft Viottagroep, anders dan [appellanten] stellen, haar rechten te dezen niet verwerkt. Het door [appellanten] nog gedane beroep op verjaring van de verhoogde huurprijzen is in het geheel niet toegelicht, zodat het hof daaraan voorbijgaat. De conclusie is dat de grief faalt.
2.4.1.
Met
grief 2komen [appellanten] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij de door hen gemaakte herstelkosten niet mogen verrekenen met de door Viottagroep gevorderde achterstallige huur.
2.4.2.
Reeds in het niet in het appel betrokken tussenvonnis van 30 mei 2011 heeft de kantonrechter het noodzakelijk geacht dat [appellanten] “een duidelijke en begrijpelijke lijst van de betreffende gebreken, werkzaamheden en kosten” in het geding zouden brengen, voorzien van facturen waaruit die kosten blijken, alsmede per gebrek stukken zouden overleggen waaruit blijkt dat de toenmalige verhuurder in verzuim was dat gebrek op te lossen. [appellanten] zijn daartoe bij dat vonnis in de gelegenheid gesteld. In het overweging 6 van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat [appellanten] dat alles niet hebben gedaan en geoordeeld dat zij onvoldoende hebben onderbouwd dat zij de kosten van reparaties mogen verrekenen met de huurpenningen en dat de verhuurder voor gebreken aan de tuin aansprakelijk is. Het hof verenigt zich met deze overweging en stelt bovendien vast dat [appellanten] ook in appel op dit punt niet voldoende concreet zijn geworden. Ook deze grief faalt dus.
2.5.1.
Grief 3houdt in dat de kantonrechter ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een [appellanten] - volgens hen - toekomende verhuisvergoeding van € 5.000,=. [appellanten] wijzen hiertoe op een brief van 20 april 2011 van [X] Vastgoedbeheer B.V., de beheerder van het gehuurde (verder: [X]), waarin hun een vergoeding van € 5.000,= in het vooruitzicht is gesteld voor het geval zij zouden besluiten vóór 1 oktober 2011 te verhuizen. Omdat zij dat hebben gedaan - en [X] van hun voornemen daartoe bij brief van 25 augustus 2011 kennis hebben gegeven -, hebben zij recht op deze vergoeding, aldus [appellanten]
2.5.2.
Daargelaten dat Viottagroep betwist dat [appellanten] de woning op 30 september 2011 hadden ontruimd, strandt het betoog van [appellanten] op het volgende. Bij hun akte in eerste aanleg van 28 oktober 2011 hebben [appellanten] een brief van [X] van 1 september 2011 overgelegd met de volgende inhoud:
“(…)
N.a.v. uw opzeggingsbrief d.d. 25 augustus 2011, sturen wij u een beëindigingsovereenkomst voor de door u gehuurde woning (…). Wij verzoeken u vriendelijk de beide exemplaren te ondertekenen en de beide originele, voor 6 september, te retourneren.
(…)”
Niet gesteld of gebleken is dat [appellanten] de beëindigingsovereenkomst vervolgens (voor 6 september 2011) getekend aan [X] hebben geretourneerd.
Bij voormelde akte hebben [appellanten] tevens een brief van [X] van 19 september 2011 in het geding gebracht met de volgende inhoud:
“[X] (…) heeft u d.d. 1 september 2011 een brief alsmede een aanbod voor een huurbeëindigingsovereenkomst doen toekomen naar aanleiding van uw huuropzegging d.d. 25 augustus 2011 (…). Tot op heden hebben wij helaas nog geen reactie, c.q. getekende stukken van u mogen ontvangen. Indien wij niet uiterlijk 22 september 2011 het aanbod voor de huurbeëindigingsovereenkomst getekend van u retour hebben mogen ontvangen, komt ons aanbod inzake de verhuiskostenvergoeding te vervallen. (…)”
Niet is gesteld of gebleken dat [appellanten] de huurbeëindigingsovereenkomst vervolgens (uiterlijk 22 september 2011) ondertekend aan [X] hebben geretourneerd. Viottagroep stelt zich, gezien dit een en ander, terecht op het standpunt de onderhavige verhuiskostenvergoeding niet verschuldigd te zijn. Ook deze grief faalt dus.
2.6.
Het bewijsaanbod van [appellanten] wordt als te algemeen en te vaag van de hand gewezen. Omdat de grieven geen succes hebben, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. [appellanten] zullen, als in het ongelijk gesteld, in de kosten van het appel worden verwezen.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het appel, aan de zijde van Viottagroep gevallen en tot op heden begroot op € 666,= voor verschotten en € 632,= voor salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, R.J.M. Smit en J.C. Toorman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2015.