ECLI:NL:GHAMS:2015:587

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
200.155.658/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen twee notarissen en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft klaagster op 10 september 2014 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer voor het notariaat in Den Haag, die haar klacht tegen twee notarissen had afgewezen als kennelijk niet-ontvankelijk. De voorzitter had in zijn beslissing aangegeven dat tegen deze afwijzing geen ander rechtsmiddel openstond dan verzet. Klaagster was van mening dat zij verwarrende en tegenstrijdige informatie had ontvangen over haar beroepsmogelijkheden, wat haar zou hebben verhinderd om tijdig verzet in te stellen. Tijdens de openbare zitting op 22 januari 2015 is de ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep behandeld. Het hof heeft vastgesteld dat klaagster correct was geïnformeerd over haar mogelijkheden en dat zij verzet had kunnen instellen bij de kamer. Het hof oordeelde dat de stelling van klaagster over de informatie van de griffiemedewerker te algemeen was en niet voldoende onderbouwd. Uiteindelijk heeft het hof klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, omdat zij niet binnen de gestelde termijn verzet had ingediend. De beslissing is op 24 februari 2015 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.155.658/01 NOT
nummer eerste aanleg : 14-09
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 24 februari 2015
inzake
[naam],
wonend te [plaats],
appellante,
tegen
1. mr. [X],
oud-notaris te [plaats],
hierna te noemen: notaris[X],
gemachtigde: mr. [naam], advocaat te[plaats],
2. mr. [Y],
oud-notaris te [plaats],
hierna te noemen: notaris [Y],
hierna ook gezamenlijk te noemen: geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 10 september 2014 een beroepschrift bij het hof
ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van 13 augustus 2014 van de voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag als bedoeld in artikel 99 lid 5 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna). De voorzitter van deze kamer heeft de klacht tegen geïntimeerden afgewezen als kennelijk niet-ontvankelijk.
1.2.
Geïntimeerden hebben een verweerschrift bij het hof ingediend. Deze verweerschriften beperken zich tot de ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep.
1.3.
De zaak is, voor zover het betreft de ontvankelijkheid van klaagster in haar hoger beroep, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 januari 2015. Klaagster, vergezeld van [naam], en de gemachtigde van notaris [X] zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep
3.1.
Klaagster heeft bij brief van 18 februari 2014 bij de kamer een klacht ingediend tegen geïntimeerden. De voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 13 augustus 2014 de klacht van klaagster afgewezen als kennelijk niet-ontvankelijk. Tegen die beslissing is klaagster in hoger beroep gekomen.
3.2.
Aan de orde is de ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep.
3.3.
Klaagster heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat zij dient te worden ontvangen in het hoger beroep, aangezien zij verwarrende en tegenstrijdige informatie heeft gekregen van de kamer over haar ‘beroepsmogelijkheden’. Na eerst door de kamer bij de begeleidingsbrief van 13 augustus 2014 bij de kopie van de beslissing van de voorzitter te zijn gewezen op de appelmogelijkheid bij het hof Amsterdam, is aan klaagster bij brief van 19 augustus 2014 medegedeeld dat daarvoor in de plaats dient te worden gelezen dat zij binnen veertien dagen na de dag van verzending van de kopie van de beslissing schriftelijk verzet kan doen bij de kamer. Naar aanleiding van de eerste brief heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de kamer. Aan haar is toen medegedeeld dat die brief niet voor haar bestemd was. Klaagster heeft vervolgens telefonisch contact gehad met een griffiemedewerker van het hof, die volgens klaagster aan haar heeft verteld dat zij haar beroepschrift en bijbehorende stukken mocht toezenden naar het hof.
3.4.
Geïntimeerden stellen dat klaagster verzet had moeten indienen bij de kamer binnen de daarvoor geldende termijn. Daarbij is erop gewezen dat dat ook onderaan de beslissing van de voorzitter van de kamer staat. Nu zij dit niet heeft gedaan, dient zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar hoger beroep, aldus geïntimeerden.
3.5.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 99 lid 9 Wna tegen de beslissing van de voorzitter tot afwijzing van een klacht binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet kan worden gedaan bij de kamer. Tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer staat geen ander rechtsmiddel open.
3.6.
Nu onderaan de beslissing van de voorzitter staat vermeld waar klaagster schriftelijk verzet kan aantekenen en zij daar door de kamer bij brief van 19 augustus 2014, dus binnen de op
14 augustus 2014 aangevangen termijn van twee weken, op is gewezen, is het hof van oordeel dat klaagster over haar ‘beroepsmogelijkheden’ juist is geïnformeerd en zij derhalve op correcte wijze verzet had kunnen instellen. De stelling van klaagster dat de griffiemedewerker van het hof aan haar andere informatie heeft gegeven, is te algemeen en te weinig concreet gebleven. Zo is niet duidelijk geworden op grond van welke informatie van klaagster de griffiemedewerker van het hof heeft geantwoord. Deze omstandigheid kan klaagster dan ook niet helpen.
3.7.
Het bovenstaande leidt ertoe dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep.
3.8.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

4.De beslissing

Het hof:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 13 augustus 2014.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J. Blokland en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2015 door de rolraadsheer.