ECLI:NL:GHAMS:2015:582

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
200.153.310-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen kandidaat-notaris wegens onterecht uitbetalen uit nalatenschap zonder instemming van erfgenaam

In deze zaak heeft klager een klacht ingediend tegen de kandidaat-notaris, die op 10 juli 2012 een bedrag van € 46.389,00 uit de nalatenschap van erflaatster aan de erfgenamen van de partner heeft uitbetaald, ondanks herhaaldelijke bezwaren van klager. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de klacht van klager in hoger beroep behandeld, nadat de kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden de klacht eerder ongegrond had verklaard. Het hof oordeelt dat de kandidaat-notaris had moeten begrijpen dat klager zijn eerdere instemming had ingetrokken en dat het op haar weg had gelegen om de bezwaren van klager te bespreken en nader onderzoek te doen naar de vordering van de erfgenamen van de partner. Het hof concludeert dat de kandidaat-notaris een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en legt de maatregel van waarschuwing op. De beslissing van de kamer wordt vernietigd en klachtonderdeel i. wordt gegrond verklaard. De overige klachtonderdelen zijn ingetrokken en worden niet verder behandeld.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.153.310/01 NOT
nummer eerste aanleg : AL/2013/181
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 24 februari 2015
inzake
[klager],
wonend te [plaats], gemeente [gemeente],
appellant,
gemachtigde: mr. J.E. van der Wolf, advocaat te Soest,
tegen
mr.[kanidaat-notaris],
kandidaat-notaris te [plaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. O.B. Zwijnenberg, advocaat te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 30 juli 2014 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 3 juli 2014. Het beroepschrift is door het hof op
31 juli 2014 ontvangen. De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de kandidaat-notaris) ongegrond verklaard
.
1.2.
De kandidaat-notaris heeft een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 december 2014. Klager en de kandidaat-notaris, vergezeld van hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 18 augustus 2010 is [naam 1] (hierna: erflaatster) overleden. Erflaatster was de tante van klager. Bij testament van 10 december 2009 heeft erflaatster klager en zijn zuster tot haar erfgenamen benoemd. Verder heeft erflaatster het vruchtgebruik van haar woning met inboedel gelegateerd aan haar levenspartner (hierna: de partner).
3.2.2.
De afwikkeling van de nalatenschap is conform het testament van erflaatster in behandeling genomen door de aan het notariskantoor verbonden oudste kandidaat-notaris. Vervolgens is een andere kandidaat-notaris als afwikkelingsbewindvoerder/executeur bij dit dossier betrokken geweest. In oktober 2011 heeft de kandidaat-notaris het dossier in behandeling genomen en heeft zij werkzaamheden als executeur en afwikkelingsbewindvoerder verricht.
3.2.3.
De partner en nadien zijn erfgenamen hebben op grond van een op 15 augustus 1988 tussen erflaatster en de partner ondertekende ‘voorlopige overeenkomst in afwachting van een contract op te stellen door een notaris’ (hierna: de overeenkomst) aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 48.889,00 uit de nalatenschap van erflaatster. In de overeenkomst is - kort gezegd - opgenomen dat de partner aan aannemer [naam 1] te [plaats] een bedrag van fl. 22.077,60 wegens de verbouwing van de woning van erflaatster zal betalen en op het moment dat erflaatster die woning niet meer in eigendom zal hebben aan de partner 22.000/180.000 deel van de opbrengst van die woning zal worden betaald.
De woning is op 1 februari 2007 door erflaatster in eigendom overgedragen.
3.2.4.
Klager, de kandidaat-notaris en haar voorgang(st)ers hebben verschillende malen contact gehad over de (strekking en inhoud van de) overeenkomst.
3.2.5.
De kandidaat-notaris heeft op 10 juli 2012 een bedrag van € 46.389,00, zijnde het voormelde bedrag van € 48.889,00 minus een in depot gehouden bedrag van € 2.500,00, overgeboekt naar de (erven)rekening van de partner.

4.Het standpunt van klager

Klager verwijt de kandidaat-notaris het volgende.
i. De kandidaat-notaris heeft op 10 juli 2012 een bedrag van € 46.389,00 uit de nalatenschap
van erflaatster aan de erfgenamen van de partner uitbetaald, terwijl klager herhaaldelijk en
nadrukkelijk te kennen heeft gegeven daarmee niet in te stemmen.
ii. De kandidaat-notaris heeft klager onjuist voorgelicht en geïnformeerd over het recht van
vruchtgebruik.
iii. Geheel overbodig heeft de kandidaat-notaris een akte van verdeling van het tot de
nalatenschap van erflaatster behorende appartementsrecht opgesteld.
iv. De kandidaat-notaris heeft nagelaten om de verklaring van erfrecht of executele in het
Kadaster in te boeken.

5.Het standpunt van de kandidaat-notaris

De kandidaat-notaris heeft verweer gevoerd. Haar standpunt wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.De beoordeling

Klachtonderdelen ii. tot en met iv.
6.1.
Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van klager desgevraagd verklaard dat in hoger beroep alleen klachtonderdeel i. (nog) aan de orde is. Het hof leidt hieruit af dat klager geen nadere behandeling van de klachtonderdelen ii. tot en met iv. wenst. Deze klachtonderdelen worden als ingetrokken beschouwd. Het hof is van oordeel dat het algemeen belang geen voortzetting van de behandeling van deze klachtonderdelen vordert, zodat op deze klachtonderdelen niet meer behoeft te worden beslist.
Klachtonderdeel i.
6.2.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat klager vanaf het moment dat hij bekend werd met het bestaan van de overeenkomst - medio oktober 2010 - vraagtekens zette bij de totstandkoming en de uitvoering van de overeenkomst. Zo schrijft klager in zijn e-mail van 17 oktober 2010 aan de kandidaat-notaris die toen het dossier behandelde: “Met enige verbazing nemen wij kennis van de ‘voorlopige overeenkomst’. Onze tante kennende vragen wij ons af of e.e.a. niet bv. notarieel is vastgelegd en afgehandeld.’ Ook in de periode waarin de kandidaat-notaris het dossier behandelde, heeft klager zijn bedenkingen over (de inhoud van) de overeenkomst geuit (zie onder meer zijn e-mail van 11 oktober 2011 aan de kandidaat-notaris). Ofschoon klager aanvankelijk de indruk heeft gewekt dat hij akkoord was met uitbetaling van de vordering van
€ 48.889,- onder aftrek van servicekosten (zie e-mail van 24 november 2011), heeft hij in zijn brief van 22 juni 2012 aan een van de erfgenamen van de partner (in kopie aan de kandidaat-notaris) medegedeeld met de vordering van de erfgenamen van de partner niet akkoord te kunnen gaan en heeft hij aan hen onder meer de vraag gesteld of de partner in het verleden daadwerkelijk aan de aannemer een betaling heeft gedaan. In zijn e-mail van 29 juni 2012 bericht klager aan de kandidaat-notaris dat het van wezenlijk belang is om te weten of, en zo ja, welke betalingen in het verleden door erflaatster aan de partner zijn verricht, maar het antwoord op die vraag niet zonder meer de vordering van de erfgenamen van de partner legitimeert. Dit was vlak voordat de kandidaat-notaris op 10 juli 2012 tot uitbetaling is overgegaan.
6.3.
Het hof is van oordeel dat, nu de kandidaat notaris heeft begrepen althans heeft moeten begrijpen dat klager teruggekomen was van zijn eerdere standpunt en het bestaan van de vordering van de (erfgenamen van de) partner betwistte, het op haar weg had gelegen om met klager te bespreken wat zijn precieze bezwaren waren tegen uitbetaling van de vordering en wat de juridische gevolgen hiervan waren. Hierbij is van belang dat klager niet werd bijgestaan door een ter zake juridisch deskundige. Verder had de kandidaat-notaris naar het oordeel van het hof bij haar keuze om uiteindelijk wel/niet tot uitbetaling van de vordering over te gaan niet enkel mogen afgaan op de overeenkomst en de verklaring van de partner aan kandidaat-notaris [naam 2] dat erflaatster nooit aan hem heeft betaald. Zij had - mede gezien de bedenkingen van klager - nader onderzoek moeten doen naar het bestaan van de gestelde vordering door (de erven van) de partner, naar het antwoord op de vraag of de partner destijds vanwege een verbouwing daadwerkelijk de aannemer had betaald en of de overeenkomst ten tijde van de overdracht van de woning in 2007 aan de orde is gekomen. Als zodanig kan niet gelden het onderzoek van een van de erfgenamen van de partner in diens administratie naar betalingen van erflaatster aan de partner in het verleden. Onder deze omstandigheden kan de kandidaat-notaris van de uitbetaling van de vermeende vordering van de erfgenamen van de partner een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit betekent dat klachtonderdeel i. gegrond zal worden verklaard.
6.4.
Het hof twijfelt er niet aan dat de kandidaat-notaris heeft getracht met betrekking tot de overeenkomst een en ander boven water te krijgen en zowel de belangen van klager (en zijn zuster) als van de erfgenamen van de partner heeft willen behartigen. Dat doet er evenwel niet aan af dat zij niet tot uitbetaling van de gelden over had moeten gaan alvorens er tussen de betrokkenen eenstemmigheid over de rechtsgeldigheid van de op de overeenkomst gebaseerde vordering bestond dan wel daarover bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak was beslist.
6.5.
Het hof acht de maatregel van waarschuwing in dezen passend en geboden.
6.6.
Nu het hof tot een andere beslissing komt dan de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven en dient deze te worden vernietigd.
6.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing
;
en, opnieuw beslissende:
- verstaat dat de klachtonderdelen ii. tot en met iv. zijn ingetrokken;
- verklaart klachtonderdeel i. gegrond;
-legt aan de kandidaat-notaris de maatregel van waarschuwing op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J. Blokland en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2015 door de rolraadsheer.