ECLI:NL:GHAMS:2015:5729

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
7 maart 2016
Zaaknummer
23-003974-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, die was ingesteld op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit, werd door de politierechter verplicht om een bedrag van € 14.062,79 aan de Staat te betalen ter ontneming van het vermeende wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen deze verplichting.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 november 2015 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de veroordeelde. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn om tot een redelijke schatting te komen van het eventueel door de veroordeelde verkregen voordeel. De veroordeelde heeft verklaard dat de oogst van de hennepplanten grotendeels mislukt was door schimmel, en dat er slechts een beperkte hoeveelheid gedroogde henneptoppen was aangetroffen. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft behaald uit de strafbare feiten waarvoor hij was veroordeeld.

Het hof heeft daarom het vonnis waarvan beroep vernietigd en de vordering tot betaling aan de Staat afgewezen. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 november 2015. De rechters J.D.L. Nuis en L.C. van Walree waren niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003974-14
Datum uitspraak: 27 november 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 oktober 2014 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15‑660106-13 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (voormalige Sovjetunie) op [geboortedag] 1971,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 14.062,79.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 oktober 2014 veroordeeld ter zake van het – kort gezegd – telen en aanwezig hebben van hennep en de diefstal van elektriciteit door middel van verbreking.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 9 oktober 2014 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 14.062,79 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 november 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof anders zal beslissen.

Wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 14.062,79 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel uit voornoemde bewezen verklaarde strafbare feiten heeft verkregen.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken, waaronder het
rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij,blijkt dat uitgegaan kan worden van één mogelijke oogst. De veroordeelde heeft verklaard dat de oogst grotendeels mislukt is, doordat de hennepplanten en -toppen zijn aangetast door een schimmel. Een deel heeft de veroordeelde kunnen redden en heeft hij te drogen gelegd. De verklaring van veroordeelde op dit punt vindt steun in de bevindingen van de verbalisanten bij het aantreffen van de hennepkwekerij. Er is toen ongeveer 1,5 kilogram aan gedroogde henneptoppen aangetroffen. Tevens is in een vuilniszak hennepafval aangetroffen waaronder planten met de toppen er nog aan (foto 33 uit het dossier, ter terechtzitting in hoger beroep voorgehouden). Ongeacht of deze toppen mislukte oogst betroffen dan wel bestemd waren voor een verdere verwerking in bijvoorbeeld
ice-o-latorhasj, heeft de veroordeelde hier nog geen winst op kunnen maken.
Mede nu het afval, in het bijzonder de toppen daarin, niet is gewogen, valt niet vast te stellen of een gedeelte van de oogst door de veroordeelde reeds verkocht kon zijn ten tijde van de ontdekking van de hennepkwekerij. Hiermee bevat het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten om tot een redelijke schatting te komen van het eventueel door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.C. Römer en mr. L.C. van Walree, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 november 2015.
mr. J.D.L. Nuis en mr. L.C. van Walree zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]