ECLI:NL:GHAMS:2015:5631

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2015
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
23-000606-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in milieuzaken betreffende vervoerd bestratingsmateriaal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een bedrijf gevestigd in Haarlem, was beschuldigd van het vervoeren van gebruikte bestratingsmaterialen zonder de vereiste begeleidingsbrief, zoals voorgeschreven in de Wet Milieubeheer. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het vervoeren van gevaarlijke afvalstoffen en het niet verstrekken van informatie over de aard van deze stoffen aan de ontvanger. De feiten betroffen het vervoer van ongeveer 6.700 ton gebruikte stoeptegels, stenen en trottoirbanden van Nieuw Vennep naar Hillegom op verschillende data in februari 2012.

Tijdens de zittingen heeft de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.S. Kikkert, betoogd dat het vervoerde materiaal niet als afvalstof kan worden gekwalificeerd. Het hof heeft de relevante Europese wetgeving en jurisprudentie in overweging genomen, met name de Richtlijn 2008/98/EG, die definities van afvalstoffen biedt. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte zich van afvalstoffen heeft ontdaan, omdat niet kon worden vastgesteld dat de gemeenten het materiaal als een last beschouwden. De verdachte heeft verklaard dat het materiaal geschikt was voor hergebruik en dat het werd verkocht aan een andere partij.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat er niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat het vervoerde bestratingsmateriaal een afvalstof was. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijzen en intenties bij de kwalificatie van materialen als afvalstoffen onder de Wet Milieubeheer.

Uitspraak

parketnummer: 23-000606-14
datum uitspraak: 20 november 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 januari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 81-105926-13 tegen
[bedrijf 1],
gevestigd [adres] Haarlem.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 november 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman mr. M.S. Kikkert, advocaat te Haarlem, naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
zij op of omstreeks 9 februari 2012 en/of 10 februari 2012 en/of 13 februari 2012 en/of 14 februari 2012 te Hillegom en/of te Nieuw Vennep, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, te weten (delen van)(gebruikte) tegels en/of klinkers en/of trottoirbanden heeft vervoerd en/of (tijdens dat vervoer) (telkens) die afvalstoffen onder zich heeft gehad zonder een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 Wet Milieubeheer bij die afvalstoffen aanwezig te hebben;
2:
zij op of omstreeks 9 februari 2012 en/of 10 februari 2012 en/of 13 februari 2012 en/of 14 februari 2012 te Hillegom en/of te Nieuw Vennep, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, als degene(n) die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, te weten (delen van)(gebruikte) tegels en/of klinkers en/of trottoirbanden, heeft/hebben ontdaan door afgifte aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met e van de Wet milieubeheer, (telkens) al dan niet opzettelijk, niet aan deze persoon een omschrijving van de aard en/of eigenschappen en/of samenstelling van die afvalstoffen heeft verstrekt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00.

Feiten en omstandigheden

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende komen vast te staan.
Op 9, 10, 13 en 14 februari 2012 heeft de verdachte ongeveer 6.700 ton gebruikt bestratingsmateriaal, te weten stoeptegels, stenen en trottoirbanden, vervoerd vanuit haar inrichting te Nieuw Vennep naar een terrein te Hillegom en aldaar los gestort. Voor dit transport beschikte de verdachte niet over een begeleidingsbrief zoals bedoeld in artikel 10.39 van de Wet Milieubeheer.
Namens de verdachte heeft haar bestuurder [bestuurder] tegenover de politie meer in het algemeen verklaard dat de verdachte de op haar inrichting te Nieuw Vennep aangevoerde gebruikte tegels, stenen en stoepranden koopt van gemeenten. De verdachte breekt vervolgens de bestrating op en haalt deze uit de grond. Het naar Hillegom vervoerde bestratingsmateriaal heeft zij verkocht aan [bedrijf 2] De koopster had haar verzocht het materiaal af te leveren op het terrein in Hillegom.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de bestuurder verklaard dat het bestratingsmateriaal geschikt is voor hergebruik. Het wordt opgeslagen in haar depot en gaat daarna naar een opdrachtgever, die er een straat van maakt, aldus de bestuurder.
In het kader van een onderzoek door de Provincie Zuid-Holland is namens de koopster verklaard dat het de bedoeling was het bestratingsmateriaal in Hillegom te verpakken en op te slaan.

Vrijspraak

De vraag die het hof moet beantwoorden is of het door de verdachte vervoerde materiaal afval in de zin van de Wet milieubeheer is. Voor het antwoord op deze vraag dient aansluiting te worden gezocht bij Europese wet- en regelgeving en jurisprudentie.
Ten tijde van het ten laste gelegde was de Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen van toepassing.
Richtlijn 2008/98/EG geeft de volgende relevante definities:
Artikel 3 Definities
“1. afvalstof: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;
[…]

6. afvalstoffenhouder: de afvalstoffenproducent dan wel de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in zijn bezit heeft;

[…]

14. verwerking: nuttige toepassing of verwijdering, met inbegrip van aan toepassing of verwijdering voorafgaande voorbereidende handelingen;

15. nuttige toepassing: elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt. Bijlage II bevat een niet-limitatieve lijst van nuttige toepassingen;

17. recycling: elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;

19. verwijdering: iedere handeling die geen nuttige toepassing is zelfs indien de handeling er in tweede instantie toe leidt dat stoffen of energie worden teruggewonnen. Bijlage I bevat een niet-limitatieve lijst van verwijderingshandelingen.

In het Shell-arrest van het Hof van Justitie van 12 december 2013 (ECLI:EU:C:2013:821) heeft het Hof over ‘het zich ontdoen van een afvalstof’ overwogen dat voorwerpen of stoffen die voor de houder ervan geen nut hebben of meer hebben, zodat dit voorwerp of deze stof een last is waarvan deze zich wil ontdoen, vallen onder het begrip afvalstof in de zin van de richtlijn 2006/12 (ingetrokken op 12 december 2010 en opgevolgd door Richtlijn 2008/98).
Of stoffen gekwalificeerd kunnen worden als afvalstoffen wordt dus primair bepaald door het gedrag of de intentie van de houder, namelijk of deze zich van de betreffende stoffen ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
Niet alleen de intentie van de verdachte als houder is van belang. Ook is van belang hoe de stof bij de verdachte terecht is gekomen. Immers, de kwalificatie ‘afvalstof’ komt pas te vervallen indien de stof een procedé voor nuttige toepassing volledig heeft ondergaan. Derhalve is van belang om te kunnen vaststellen of het door de verdachte vervoerde bestratingsmateriaal reeds als afvalstof was aan te merken op het moment van verkrijging.
Mede bij gebreke van enige aanwijzing in andere zin zal het hof op grond van voornoemde verklaringen van [bestuurder] en hetgeen de raadsman hierover ter terechtzitting in hoger beroep heeft opgemerkt, tot uitgangspunt nemen dat het onderhavige materiaal afkomstig is van gemeenten. Over de intentie van deze gemeenten met betrekking tot het materiaal is echter niets bekend geworden. Hier is geen onderzoek naar gedaan. Hoewel het er alle schijn van heeft dat de betreffende gemeenten het aan de verdachte verkochte bestratingsmateriaal als een last beschouwden waarvan zij zich wilden ontdoen – en het derhalve een afvalstof betrof –, is niet uit te sluiten dat dit niet het geval is en dat de gemeenten het bestratingsmateriaal aan de verdachte hebben verkocht met de intentie dit zonder bewerking te doen hergebruiken. Het hof kan dan ook niet beoordelen of het materiaal op het moment van verkrijging door de verdachte (reeds) een afvalstof was en dientengevolge eerst een behandeling voor nuttige toepassing behoefde om niet langer als afvalstof te kunnen worden gekwalificeerd.
Dat voor de verdachte het bestratingsmateriaal een last was waarvan zij zich wilde ontdoen, is evenmin komen vast te staan. Namens de verdachte is dit ontkend en de verklaring dat zij het materiaal heeft verkocht ten behoeve van hergebruik vindt ondersteuning in de voormelde mededeling namens de koopster aan de Provincie Zuid-Holland.
Bij deze stand van zaken kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het door de verdachte vervoerde bestratingsmateriaal een afvalstof was en zij derhalve een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 van de Wet Milieubeheer nodig had, respectievelijk zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen heeft ontdaan zoals onder 1 en 2 ten laste gelegd.
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van hetgeen haar onder 1 en 2 is ten laste gelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. N.A. Schimmel en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van
mr. A.T. de Muinck - Dezentje, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 november 2015.
Mr. J.D.L. Nuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.