In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van diefstal van een buitenboordmotor, die op 8 augustus 2012 te Den Helder was weggenomen. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de diefstal, waarbij de verdachte zich toegang tot de plaats des misdrijfs had verschaft door middel van braak. Tijdens de zittingen op 13 april en 6 augustus 2015 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdediging stelde dat de verdachte vrijgesproken diende te worden, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de motor door middel van braak had weggenomen. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van getuigen, die de verdachte met de motor op de steiger hadden gezien, geloofwaardig waren en dat de verdachte niet geloofwaardig was in zijn verklaring dat de motor via Marktplaats was aangeschaft. Het hof achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en vernietigde het vonnis van de rechtbank. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, waarbij rekening werd gehouden met zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De op te leggen straf was gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.