ECLI:NL:GHAMS:2015:5456

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
200.171.881/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de koop van een tweedehands buitenboordmotor en dwaling over draaiuren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], handelend onder de naam [X], tegen [geïntimeerde]. De zaak betreft de verkoop van een tweedehands buitenboordmotor, waarbij [appellant] heeft gesteld dat de motor 400 draaiuren had gelopen. [geïntimeerde] heeft echter ontdekt dat de motor op het moment van verkoop al 1124 draaiuren had gedraaid. Na de verkoop heeft [geïntimeerde] problemen ondervonden met de motor en heeft hij de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd, met als gevolg dat hij de motor en het inruilbedrag terugvorderde. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [geïntimeerde] terecht een beroep op dwaling heeft gedaan en de overeenkomst heeft vernietigd.

In hoger beroep heeft [appellant] de grieven ingediend, waarbij hij onder andere aanvoert dat [geïntimeerde] niet tijdig heeft geklaagd over de gebreken van de motor. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de mededelingen van [appellant] over het aantal draaiuren onvoldoende zijn om aan te nemen dat [geïntimeerde] op de hoogte was van de werkelijke staat van de motor. Het hof heeft ook overwogen dat het beroep op dwaling gegrond is, omdat [geïntimeerde] bij een juiste voorstelling van zaken de koopovereenkomst niet zou hebben gesloten.

Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te bevelen om nadere inlichtingen te verkrijgen over de levensduur van de motor en om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een minnelijke regeling. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor opgave van verhinderdata, en partijen zijn verzocht om eventuele schriftelijke bewijsstukken tijdig in te dienen. De beslissing van het hof is op 22 december 2015 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.171.881/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 3389635/CV EXPL 14-5657
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 december 2015
inzake
[appellant] , handelend onder de naam [X],
wonende te [a] ,
appellant,
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [b] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.J. Brinkman te Zoetermeer.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 23 juni 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 25 maart 2015 (hersteld bij herstelvonnis van 3 juni 2015), gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord met producties;
- akte van [appellant] ;
- antwoordakte van [geïntimeerde] .
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing, uitvoerbaar bij voorraad, over de proceskosten (met nakosten en wettelijke rente).
[appellant] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 4 t/m 12 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Grief 1 is gericht tegen de vermelding onder 7 dat [geïntimeerde] niet wist hoe hij de uitgelezen gegevens moest opvatten. Het hof komt daarop hierna terug. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft op 21 augustus 2013 een buitenboordmotor (Evinrude 225 E-TEC 2005) verkocht aan [geïntimeerde] . De prijs bedroeg € 8.000,-. Tegen inruil van de eigen buitenboordmotor heeft [geïntimeerde] een korting gekregen van € 2.500,-. Voor de verkoop heeft [appellant] op de vraag van [geïntimeerde] hoeveel uur de motor heeft gelopen het volgende geantwoord: “400 draaiuren, dat ik op het klokje zag”. Uit coulance heeft [geïntimeerde] bij de verkoop één maand garantie gekregen om de buitenboordmotor te kunnen testen. Op 16 september 2013 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] een WhatsApp gestuurd met de volgende inhoud: Ik heb nu 4 keer gevaren met de motor, het is een beest! Maar bij de 4e keer varen begon de motor onregelmatig te lopen. Ik hoop dat het iets kleins is ik ga voor de zekerheid toch even naar de dealer voor onderzoek”. [geïntimeerde] is uiteindelijk niet naar de dealer gegaan en heeft de buitenboordmotor van 1 november 2013 tot 27 maart 2013 in de winterstalling opgeslagen. Op 22 oktober 2013 heeft [geïntimeerde] door middel van software de motor uitgelezen. Op 30 maart 2014, tijdens de tweede keer varen na de wintermaanden, wilde de buitenboordmotor niet meer starten. [geïntimeerde] heeft de buitenboordmotor vervolgens naar een bevriende monteur gebracht. Deze kwam tot de conclusie dat de motor intern beschadigd was. Op 30 maart 2014 heeft [geïntimeerde] [appellant] op de hoogte gesteld van het vastlopen van de motor. Hierbij heeft [geïntimeerde] een uitdraai van de motorhistorie bijgevoegd, die was uitgelezen op 22 oktober 2013. Uit deze uitdraai blijkt dat de motor op die datum 1124 uur had gedraaid. Bij brief van 2 april 2014 heeft [geïntimeerde] [appellant] in gebreke gesteld. Bij brief van 24 april 2014 heeft [geïntimeerde] de overeenkomst tussen partijen buitengerechtelijk vernietigd dan wel ontbonden. [geïntimeerde] heeft teruggave verzocht van de buitenboordmotor die hij had ingeruild plus het aankoopbedrag van € 5.500,-, dan wel, indien teruggave niet meer mogelijk is, restitutie van € 8.000,-.
3.2.
[geïntimeerde] vorderde bij inleidende dagvaarding primair een verklaring voor recht dat de overeenkomst met de brief van 24 april 2014 is vernietigd dan wel ontbonden (subsidiair vernietiging dan wel ontbinding van de overeenkomst) en veroordeling van [appellant] tot betaling van € 8.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Aan deze vorderingen legde [geïntimeerde] ten grondslag dat hij bij de aankoop had gedwaald omdat hij daarbij is afgegaan op de mededeling van [appellant] dat de buitenboordmotor 400 uur had gedraaid terwijl gebleken is dat de motor op 22 oktober 2013 1124 uur had gedraaid. Voor zover het beroep op dwaling niet mocht slagen, beriep [geïntimeerde] zich erop dat de motor niet aan de overeenkomst beantwoordde wegens het werkelijke aantal draaiuren en het gebrek aan de motor dat zich binnen zes maanden na aflevering had geopenbaard.
3.3.
De kantonrechter heeft het beroep op dwaling gegrond geoordeeld, de primair gevorderde verklaring voor recht dat de koopovereenkomst door [geïntimeerde] is vernietigd toegewezen en [appellant] veroordeeld tot afgifte aan [geïntimeerde] van de ingeruilde buitenboordmotor en betaling van € 5.500,- met wettelijke rente en, voor het geval teruggave van de ingeruilde buitenboordmotor niet meer mogelijk is, veroordeling van [appellant] tot betaling van € 8.000,- met wettelijke rente. Hetgeen de kantonrechter daartoe heeft overwogen, kan als volgt worden samengevat. De conclusie is gerechtvaardigd dat [geïntimeerde] bij een juiste voorstelling van zaken omtrent het werkelijke aantal draaiuren de koopovereenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. Dat [appellant] evenmin weet had van het juiste aantal draaiuren staat niet in de weg aan een geslaagd beroep op dwaling, omdat in dat geval sprake zou zijn van wederzijdse dwaling. [geïntimeerde] heeft daarom op goede gronden de koopovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd, welke vernietiging terugwerkt tot het tijdstip waarop de koopovereenkomst is gesloten. Nu het beroep op dwaling slaagt, komt de kantonrechter niet meer toe aan beoordeling van de vraag of het gebrek dat zich heeft voorgedaan reeds aanwezig geacht moet worden bij aankoop, dan wel op een later moment, mogelijk is veroorzaakt door het doen en laten van [geïntimeerde] .
3.4.
In grief 1 komt [appellant] op tegen de vermelding in het bestreden vonnis onder 7 dat [geïntimeerde] , nadat hij op 22 oktober 2013 door middel van software de motor had uitgelezen, niet wist hoe hij de uitgelezen gegevens moest opvatten. Naar het hof begrijpt, is het belang bij deze klacht gelegen in grief 2, waarin [appellant] het verweer voert dat [geïntimeerde] niet tijdig heeft geklaagd als bedoeld in artikel 7:23 BW. Volgens [appellant] is ongeloofwaardig dat [geïntimeerde] de gegevens aanvankelijk niet wist te interpreteren. Het hof oordeelt als volgt. De door [appellant] ingenomen stellingen rechtvaardigen niet dat aangenomen moet worden dat [geïntimeerde] reeds in oktober 2013 wist dat het aantal draaiuren van de buitenboordmotor hoger was dan het aantal dat [appellant] eerder had genoemd. Het hof ziet niet in dat in dit verband betekenis toekomt aan de omstandigheid dat [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij geen geld had om een check van de motor te laten uitvoeren door een specialist maar later “ineens wel de beschikking had over een bevriende monteur” en wel geld had voor restauratie en aanschaf van een softwareprogramma. Evenmin valt in te zien dat het verweer steun vindt in de omstandigheid dat uit de e-mail van [geïntimeerde] van 30 maart 2014 niet blijkt dat [geïntimeerde] de historie van de motor toen pas kon lezen en begreep. Ten slotte geldt dat met de door [geïntimeerde] als productie 7 bij inleidende dagvaarding overgelegde uitdraai niet is gegeven dat [geïntimeerde] de informatie omtrent het aantal draaiuren reeds in oktober 2013 tot zijn beschikking had en heeft (of moet hebben) begrepen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat aannemelijk is dat, zoals naar voren gebracht door [geïntimeerde] , er voor hem in oktober 2013 nog geen aanleiding bestond de geschiedenis van de motor uit te lezen. Het hof memoreert in dit verband dat het op de weg van [appellant] ligt voldoende feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit kan volgen op welk moment [geïntimeerde] heeft ontdekt of bij een redelijkerwijs van hem te vergen onderzoek had behoren te ontdekken dat het aantal draaiuren van de buitenboordmotor groter was dan eerder door [appellant] was meegedeeld. Zodanige feiten en omstandigheden heeft [appellant] evenwel niet gesteld. Dit betekent dat grief 1 alsmede het daarop voortbouwende verweer in grief 2 dat niet tijdig is geklaagd door [geïntimeerde] , falen.
3.5.
In grief 2 stelt [appellant] voorts dat de dwaling omtrent het aantal draaiuren van de motor voor rekening van [geïntimeerde] moet blijven “omdat [appellant] zich er duidelijk over had uitgelaten niet beter te
kunnenweten dan dat de motor nog maar 400 draaiuren had”. Dit verweer faalt. De mededelingen van [appellant] aan [geïntimeerde] op 8 augustus 2013 “Helaas niet die software is niet te betalen” (in reactie op de vraag “heb jij ook het apparatuur om hem uit te lezen?”) en op 18 augustus 2013 (in reactie op de vraag “hoeveel draai uren heeft de motor?”) “400 draaiuren, dat ik op het klokje zag” acht het hof onvoldoende om te kunnen aannemen dat [appellant] [geïntimeerde] met de vereiste duidelijkheid heeft meegedeeld dat bij hem twijfel bestond omtrent de juistheid van het aantal draaiuren en dat [appellant] het aldus aan [geïntimeerde] overliet of deze daaromtrent nader onderzoek wenste te (laten) doen. Evenmin kan op grond van de stellingen van [appellant] worden aangenomen dat de prijs van € 8.000,- een omstandigheid oplevert in verband waarmee de dwaling voor rekening van [geïntimeerde] behoort te blijven.
3.6.
Onder grief 2, in het bijzonder memorie van grieven onder 13, leest het hof het verweer dat het causaal verband tussen de dwaling omtrent het aantal draaiuren en de (inhoud van de) koopovereenkomst ontbreekt alsmede een beroep op het bepaalde in artikel 6:230 lid 2 BW (wijziging door de rechter van de gevolgen van de overeenkomst). Het hof wenst naar aanleiding van deze beide verweren nadere inlichtingen te ontvangen. [appellant] dient daartoe informatie te verstrekken omtrent de levensduur (maximaal aantal draaiuren) van het onderhavige type motor, bij voorkeur door middel van informatie afkomstig van de fabrikant, teneinde te kunnen beoordelen of het verschil tussen 1124 en 400 draaiuren van wezenlijke invloed is op de resterende levensduur van de motor en daarmee op de hoogte van de koopprijs.
3.7.
In grief 3 gaat [appellant] in op de subsidiaire stelling van [geïntimeerde] dat de motor niet aan de overeenkomst beantwoordde. [appellant] noemt enkele mogelijke oorzaken van de motorstoring, zoals het niet winterklaar gemaakt zijn van de motor, het negeren van een melding van te lage oliedruk, het niet tijdig naar de motor laten kijken en het ‘aanjagen’ van de motor. In dat verband merkt [appellant] op dat het bericht dat de motor niet meer functioneerde niet is gedaan binnen zes maanden na de datum van de aankoop. Ook hierover wenst het hof inlichtingen te ontvangen.
3.8.
Het hof zal met het oog op het verkrijgen van inlichtingen een comparitie van partijen bevelen. Deze comparitie zal ook worden benut om een minnelijke regeling tussen partijen te beproeven.
3.9.
Omdat het procesbelang in deze zaak van beperkte omvang is en beide partijen rekening dienen te houden met procesrisico’s en (mogelijk) met verdere proceskosten, geeft het hof partijen in overweging om met elkaar in overleg te treden teneinde te bezien of zij het onderhavige geschil in onderling overleg tot een oplossing kunnen brengen opdat verder procederen achterwege kan blijven.

4.Beslissing

Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon tezamen met hun advocaten tot het hiervoor omschreven doel zullen verschijnen ten overstaan van mr. R.J.F. Thiessen, daartoe als raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op een nader door de raadsheer-commissaris te bepalen dag en uur;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 19 januari 2016voor opgave van verhinderdata aan weerszijden in de periode februari t/m april 2016;
verzoekt partijen, voor het geval zij zich ter comparitie willen bedienen van (nog niet in de procedure overgelegde) schriftelijke bewijsstukken, deze uiterlijk twee weken voor de comparitiedatum toe te zenden aan de raadsheer‑commissaris, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, S.F. Schütz en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.