ECLI:NL:GHAMS:2015:5434

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
200.163.051/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkoop levensverzekering door ex-echtgenote zonder gerechtigdheid en vervalste handtekening

In deze zaak gaat het om de afkoop van een lijfrenteverzekering door de ex-echtgenote van de appellant, die daartoe niet gerechtigd was. De appellant, die in hoger beroep is gekomen, stelt dat hij nooit een verzoek tot afkoop heeft gedaan en dat de handtekening op het afkoopformulier vervalst is. De verzekeraar, Delta Lloyd, heeft het verzoek tot afkoop uitgevoerd op basis van het ingevulde formulier dat via een tussenpersoon is ontvangen. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de afkoop en dat de handtekening op het formulier niet van hem is. Het hof oordeelt dat Delta Lloyd niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de handtekening, omdat de appellant stellig ontkent deze te hebben gezet. Het hof laat Delta Lloyd toe tot bewijslevering van de echtheid van de handtekening. Indien Delta Lloyd hierin niet slaagt, kan de appellant aanspraak maken op de opgebouwde waarde van de verzekering. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.163.051/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: CV EXPL 14-12362
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 december 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.C. Daniëls te Amsterdam,
tegen:
de naamloze vennootschapDELTA LLOYD LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.W.G. van der Velden te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Delta Lloyd genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 11 december 2014, hersteld bij exploot van 12 januari 2015, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton (hierna: de kantonrechter), van 22 september 2014, gewezen tussen hem als eiser en Delta Lloyd als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens akte wijziging eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 30 november 2015 doen bepleiten, [appellant] door zijn hiervoor genoemde advocaat en Delta Lloyd door mr. S.R.F. Aarts, advocaat te Amsterdam, en tevens door haar hiervoor genoemde procesadvocaat. De advocaten hebben gepleit aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn in hoger beroep gewijzigde eis zal toewijzen, met veroordeling van Delta Lloyd in de proceskosten, met nakosten en uitvoerbaar bij voorraad.
Delta Lloyd heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten (naar het hof begrijpt) van het hoger beroep, met rente en uitvoerbaar bij voorraad.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.8 een aantal feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
2.2.
Het gaat in deze zaak – samengevat weergegeven – om het volgende.
(i) [appellant] heeft in 1999 via bemiddeling van [X] Assurantiën (hierna: de tussenpersoon) een lijfrenteverzekering gesloten met Delta Lloyd.
(ii) [appellant] was vanaf 1999 gehuwd met [Y] (hierna: [Y] ). In september 2007 zijn zij gescheiden. Vooruitlopend daarop woonden zij vanaf medio april 2007 niet meer samen.
(iii) In mei 2007 verkreeg Delta Lloyd via de tussenpersoon een verzoek tot afkoop van de lijfrenteverzekering. Delta Lloyd heeft vervolgens een opgave van de afkoopwaarde met een antwoordformulier toegezonden aan het haar laatst bekende adres van [appellant] . Delta Lloyd heeft via de tussenpersoon het antwoordformulier ingevuld retour ontvangen, houdende een verklaring ten name van [appellant] dat hij de lijfrenteverzekering wil afkopen. Delta Lloyd heeft vervolgens de afkoopwaarde overgemaakt op de in het antwoordformulier genoemde bankrekening. Dat was de en/of-rekening van [appellant] en [Y] .
(iv) In juli 2008 heeft [appellant] aan Delta Lloyd meegedeeld dat hij nimmer om afkoop van de lijfrenteverzekering heeft verzocht. Hij heeft Delta Lloyd gevraagd de afkoop ongedaan te maken. Delta Lloyd heeft aan dat verzoek niet zonder nadere voorwaarden willen meewerken.

3.Beoordeling

3.1.
Aan zijn vorderingen in deze procedure legt [appellant] ten grondslag dat Delta Lloyd ten onrechte tot afkoop van de lijfrenteverzekering is overgegaan. Hij heeft geen verzoek tot afkoop van de lijfrenteverzekering gedaan. De handtekening onder het in r.o. 2.2 onder (iii) genoemde antwoordformulier is niet door hem, maar door [Y] gezet.
3.2.
De kantonrechter heeft veronderstellenderwijs aangenomen dat de handtekening onder het antwoordformulier niet door [appellant] is gezet en is vervolgens tot het oordeel gekomen dat Delta Lloyd er op heeft mogen vertrouwen dat het verzoek tot afkoop van de lijfrenteverzekering afkomstig was van [appellant] , zodat zij mocht overgaan tot uitvoering daarvan. Om die reden zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen en is hij veroordeeld in de proceskosten van het geding in eerste aanleg. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zeven grieven op, die zich lenen voor een gezamenlijke behandeling.
3.3.
Kern van de stellingen van [appellant] is, als gezegd, dat hij geen verzoek tot afkoop van de lijfrenteverzekering heeft gedaan. De handtekening onder het antwoordformulier is volgens hem door [Y] gezet.
Delta Lloyd verdedigt een ander standpunt. Nadat [appellant] in juli 2008 aan Delta Lloyd had meegedeeld dat hij nimmer om afkoop van de lijfrenteverzekering heeft verzocht, heeft Delta Lloyd een onderzoek laten uitvoeren door [A] , tactisch onderzoeker van Speciale Zaken, werkzaam bij de afdeling Fraude- en criminaliteitsbestrijding van Delta Lloyd. De onderzoeker heeft een gesprek gehad met [appellant] en [Y] en de door hen afgelegde verklaringen in notities vastgelegd. De door [appellant] afgelegde verklaring stemt overeen met het standpunt dat hij in deze procedure inneemt. De verklaring van [Y] luidt dat zij het plan heeft opgevat om de afkoopwaarde van de lijfrenteverzekering voor zichzelf te incasseren. Zij heeft [appellant] het antwoordformulier laten ondertekenen onder het voorwendsel dat het een formulier was voor de school van één van de kinderen. Haar verklaring zoals die door [A] op schrift is gesteld, bevat de volgende passage:
“Tijdens een bezoek van [appellant] in ons oude huis, waarbij nog een stuk boedel verdeeld moest worden, heb ik [appellant] twee formulieren laten tekenen. Ik had hem verteld dat dat voor school van een van zijn kinderen was. We waren toen nog tijdelijk uit elkaar. [appellant] heeft niet gelezen wat hij tekende. Hij was toen emotioneel in de war. Terwijl [appellant] dacht iets voor school van de kinderen te ondertekenen, ondertekende hij een afkoopverzoek van zijn eigen lijfrentepolis.”
Delta Lloyd vindt deze verklaring van [Y] “niet onaannemelijk” (memorie van antwoord onder 3.7) en heeft bij het pleidooi in hoger beroep verklaard dat zij zich wat de feitelijke gang van zaken betreft bij deze verklaring aansluit. Dit betekent dat volgens Delta Lloyd de handtekening op het antwoordformulier van [appellant] is. Dat hij dit document ongezien en/of onder een verkeerde voorstelling van zaken heeft getekend, komt volgens Delta Lloyd voor zijn rekening en risico.
3.4.
Het hof overweegt het volgende. Partijen zijn het erover eens dat [appellant] nooit de intentie en de wil heeft gehad om de lijfrenteverzekering af te kopen. De afkoop van de verzekering is het gevolg van de gedragingen van [Y] , terwijl zij niet was gerechtigd tot afkoop van de verzekering over te gaan. Uitgaande van de door [appellant] verdedigde lezing van de feiten, heeft [appellant] in het geheel geen bemoeienis gehad met het verzoek tot afkoop. Er vallen in zoverre geen op afkoop gerichte verklaringen of gedragingen van [appellant] zelf aan te wijzen. Bij het geheel ontbreken van een wil en een verklaring van [appellant] zelf stelt hij zich terecht op het standpunt dat Delta Lloyd ten onrechte tot afkoop van de lijfrenteverzekering is overgegaan. Delta Lloyd komt in verband daarmee geen beroep toe op gerechtvaardigd vertrouwen harerzijds. Gerechtvaardigd vertrouwen zoals bedoeld in artikel 3:35 BW ziet – kort gezegd – op de zin en strekking van een verklaring of gedraging, maar niet op het bestaan daarvan. Deze bepaling biedt bescherming aan Delta Lloyd in het geval [appellant] zelf zijn wil heeft geuit door het geven van een verklaring of het verrichten van een gedraging. Toepassing van artikel 3:35 BW kan er niet toe leiden dat verklaringen of gedragingen van een derde, [Y] , rechtens kunnen gaan gelden als die van [appellant] . Dat brengt mee dat ook als Delta Lloyd heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat het verzoek tot afkoop van [appellant] afkomstig was, zij niet wordt beschermd.
3.5.
Het voorgaande wordt niet anders doordat Delta Lloyd het antwoordformulier via de tussenpersoon heeft ontvangen. Zonder een daartoe strekkende opdracht (bevoegdheid) kan de tussenpersoon door zijn feitelijk handelen geen afkoop tot stand brengen tussen zijn cliënt en een verzekeraar, behoudens indien het gerechtvaardigde vertrouwen van de wederpartij dient te worden beschermd als de schijn van bevoegdheid is gewekt (artikel 3:61 lid 2 BW). Delta Lloyd stelt niet gemotiveerd dat de tussenpersoon op grond van een algemene volmacht of specifieke opdracht bevoegd was namens [appellant] tot afkoop van de verzekering over te gaan. Haar eigen gedragingen bevestigen dat ook niet. Delta Lloyd ging niet ervan uit dat de tussenpersoon een volmacht had om namens zijn cliënt tot afkoop over te gaan, maar verlangde van [appellant] een door hem als verzekeringnemer ondertekend verzoek tot afkoop.
Daarmee resteert de vraag of Delta Lloyd – naar zij stelt – erop mocht vertrouwen dat de tussenpersoon, als goed opdrachtnemer van [appellant] , het verzoek tot afkoop slechts op instructie van [appellant] aan haar had toegezonden, zodat zij op goede gronden tot afkoop van de verzekering mocht overgaan. Delta Lloyd meent dat het (onbevoegde) handelen van de tussenpersoon voor rekening en risico komt van [appellant] , althans in ieder geval niet voor risico komt van Delta Lloyd. Het hof volgt Delta Lloyd hierin niet. Als de tussenpersoon, hoewel hij niet (bevoegd) namens zijn opdrachtgever handelt, zich zodanig gedraagt dat de wederpartij daaruit mag afleiden dat hij namens de opdrachtgever handelt, bindt hij zijn opdrachtgever in beginsel niet. Het onbevoegde handelen van de tussenpersoon kan onder omstandigheden wel leiden tot diens persoonlijke aansprakelijkheid tegenover de wederpartij. Het standpunt dat Delta Lloyd verdedigt, leidt tot het ongewenste gevolg dat een tussenpersoon die niet beschikt over een (algemene) volmacht tot het afkopen van een verzekering of die zonder dat de cliënt het wil een afkoopverzoek aan de verzekeraar doet toekomen, die afkoop tot stand kan brengen, zelfs zonder dat de schijn van bevoegdheid door de cliënt is gewekt. Het hof stelt vast dat Delta Lloyd geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat zij op grond van verklaringen of gedragingen van
[appellant]heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat het afkoopverzoek van [appellant] afkomstig was. De enkele aanstelling door [appellant] van de tussenpersoon als zodanig is daartoe onvoldoende. Dat het antwoordformulier naar het bij Delta Lloyd laatst bekende adres van [appellant] is gezonden en zij daarom veronderstelde dat dit formulier hem zou hebben bereikt, is evenmin toereikend. Ook is niet relevant dat de afkoopwaarde is betaald op een bankrekening die mede op naam stond van [appellant] . De ontvangst van het bedrag kan er hooguit toe hebben geleid dat [appellant] van de afkoop op hoogte is geraakt, maar daaruit kan niet volgen dat [appellant] bij Delta Lloyd de vereiste schijn van bevoegdheid van de tussenpersoon heeft gewekt.
3.6.
Uitgaande van het voorgaande moet worden aangenomen dat Delta Lloyd ten onrechte tot afkoop van de verzekering is overgegaan. De vraag die echter nog moet worden beantwoord, is of het voorgaande anders is als komt vast te staan dat niet [Y] een vervalste handtekening van [appellant] op het antwoordformulier heeft gezet, maar dat de handtekening van [appellant] zelf afkomstig is, zoals Delta Lloyd op grond van de verklaring van [Y] betoogt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.7.
[appellant] ontkent stellig dat hij een handtekening onder het antwoordformulier heeft gezet. Dan brengt artikel 159 lid 2 Rv mee dat aan het antwoordformulier geen bewijs toekomt zolang niet is bewezen van wie de handtekening afkomstig is. Daarmee kan het antwoordformulier niet dienen als bewijs van de daarin opgenomen verklaring, zodat rechtens niet ervan kan worden uitgegaan dat [appellant] Delta Lloyd met dit formulier heeft verzocht tot afkoop van de lijfrenteverzekering over te gaan. De stelling van Delta Lloyd dat zij op basis van een vergelijking van de handtekening onder het antwoordformulier met die onder de aanvraag van de verzekering geen reden had om aan te nemen dat de eerstbedoelde handtekening niet van [appellant] was, mist relevantie. Artikel 159 lid 2 Rv bepaalt dwingend dat aan een ondertekend geschrift geen bewijskracht toekomt als de ondertekening daarvan door een partij stellig wordt ontkend, wat rechtens ertoe leidt dat zolang niet is bewezen van wie de handtekening is, dit document geen verklaring ten name van [appellant] inhoudt strekkende tot afkoop van de lijfrenteverzekering.
3.8.
De bewijslast van de echtheid van de handtekening onder het antwoordformulier rust op Delta Lloyd als degene die zich op dit geschrift beroept. Delta Lloyd zal tot bewijslevering worden toegelaten. Als Delta Lloyd in dit bewijs zal slagen, moet vervolgens worden beoordeeld of [appellant] een beroep kan doen op het ontbreken van een met de inhoud van het ondertekende antwoordformulier overeenstemmende wil (artikel 3:35 BW), gelet op de stelling van Delta Lloyd dat zij er in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het afkoopverzoek van [appellant] afkomstig was. Het hof zal op die beslissing thans nog niet vooruit lopen.
3.9.
Voor het geval dat Delta Lloyd geen bewijs wenst te leveren of daarin niet zal slagen, wordt voorshands reeds het volgende overwogen.
3.10.
[appellant] stelt dat als de lijfrenteverzekering niet zou zijn afgekocht, hij op de einddatum (22 februari 2012) een gegarandeerde waarde van € 19.253,00 zou hebben opgebouwd. [appellant] vordert in hoger beroep primair dat Delta Lloyd wordt veroordeeld tot nakoming van de lijfrenteverzekering door de opgebouwde waarde uit te keren, ware het alsof de premie tot aan de einddatum daarvan is doorbetaald, met verrekening (achteraf) van de verschuldigde premie, met nevenvorderingen. Uitgaande van de genoemde gegarandeerde eindwaarde resteert volgens [appellant] na aftrek van de premies een bedrag van € 14.353,60. Subsidiair vordert [appellant] in hoofdsom een gelijk bedrag (€ 14.353,60) van Delta Lloyd bij wijze van schadevergoeding op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, dan wel een onrechtmatige daad.
3.11.
Delta Lloyd meent dat het door [appellant] gevorderde bedrag niet toewijsbaar is. Zij bestrijdt de hoogte van de door [appellant] genoemde eindwaarde van € 19.253,00 niet, maar stelt dat die waarde slechts zou zijn opgebouwd als de lijfrenteverzekering ongewijzigd zou zijn voortgezet. Delta Lloyd acht dat niet aannemelijk. [appellant] was volgens Delta Lloyd niet in staat de premies te voldoen.
3.12.
Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] erkend dat hij in de fictieve situatie waarin de lijfrenteverzekering niet zou zijn afgekocht, gedurende een bepaalde periode niet in staat zou zijn geweest de premie te voldoen. Het betreft de periode waarin hij tot de gemeentelijke schuldhulpverlening is toegelaten. Partijen zijn het er tijdens het pleidooi over eens geworden dat [appellant] in die fictieve situatie de lijfrenteverzekering premievrij zou hebben gemaakt, wat tot een lagere eindwaarde zou hebben geleid.
3.13.
Het hof is van oordeel dat het genoemde verweer van Delta Lloyd buiten beschouwing kan blijven. [appellant] vordert primair nakoming van de verzekering. Als Delta Lloyd tot nakoming wordt veroordeeld, leidt dat ertoe dat [appellant] een aanspraak verkrijgt op de overeengekomen eindwaarde van de lijfrenteverzekering. Delta Lloyd kan op haar beurt in dat geval in beginsel jegens [appellant] aanspraak maken op de premies die nog niet zijn betaald. Delta Lloyd heeft echter ter zake daarvan in deze procedure geen vordering ingesteld, ook heeft zij zich niet beroepen op verrekening van de premies met de uitkering. Het is [appellant] zelf die de alsdan verschuldigde premies in mindering brengt op de door hem verlangde uitkering. Nu de hoogte daarvan door Delta Loyd in het geheel niet wordt betwist, dient van de juistheid daarvan te worden uitgegaan. Dit alles brengt mee dat als Delta Lloyd geen bewijs omtrent de ondertekening van het antwoordformulier wenst te leveren of daarin niet zal slagen, het door [appellant] gevorderde bedrag van € 14.353,60 in hoofdsom toewijsbaar is.
3.14.
Delta Lloyd heeft een beroep gedaan op eigen schuld voor zover het hof van oordeel zou zijn dat Delta Lloyd is gehouden enige schade te vergoeden. Nu [appellant] primair nakoming vordert van de lijfrenteverzekering, kan het beroep op eigen schuld buiten beschouwing blijven.
3.15.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat Delta Lloyd toe tot het bewijs dat de handtekening onder het antwoordformulier afkomstig is van [appellant] ;
bepaalt dat indien Delta Lloyd getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal
plaatshebben voor mr. J.W. Hoekzema, daartoe tot raadsheer-commissaris benoemd,
in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op een nader te bepalen datum en tijdstip;
bepaalt dat de advocaat van Delta Lloyd alsdan uiterlijk op de rol van 12 januari 2016 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle partijen, hun advocaten en voor te brengen getuigen in de periode van januari tot en met maart 2016 aan het enquêtebureau van het hof dient te verzoeken een datum voor het getuigenverhoor te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, L.R. van Harinxma Thoe Slooten en P.W.A. van Geloven en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.