ECLI:NL:GHAMS:2015:5432
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de executie van een hypothecaire lening door de bank
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de executie van een hypothecaire lening door de Bank of Scotland PLC. De appellant, die sinds 1977 eigenaar was van een woning, had in 2007 een lening van € 152.000,- afgesloten bij de bank, met de woning als onderpand. In 2011 heeft de bank de lening opgeëist omdat de woning niet door de appellant zelf werd bewoond en zonder toestemming werd verhuurd. De woning werd op 13 september 2011 verkocht voor € 85.000,-, wat leidde tot een restschuld van € 47.026,54.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bank niet onrechtmatig had gehandeld en dat de executie rechtmatig was. In hoger beroep betoogde de appellant dat de bank misbruik had gemaakt van haar recht op parate executie en in strijd met de zorgplicht had gehandeld door de woning voor een te laag bedrag te verkopen. Het hof oordeelde dat de bank gerechtigd was om tot executie over te gaan, aangezien de appellant niet had voldaan aan de voorwaarden die de bank had gesteld om de veiling te staken. Het hof concludeerde dat de bank niet onrechtmatig had gehandeld en bekrachtigde het eerdere vonnis van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van hypotheekhouders en de voorwaarden waaronder zij tot executie kunnen overgaan. Het hof wees erop dat de appellant voldoende tijd had gekregen om de veiling te voorkomen en dat de bank niet onredelijk had gehandeld door de woning te verkopen voor het getaxeerde bedrag. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de appellant, die in het ongelijk was gesteld.