Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[Appellant 1]
2. [Appellant 2] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
f4,08 en eenmaal met een saldo van
f182.420,82.
3.Beoordeling
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen zijn de grieven van [appellanten] in het principaal appel gericht.
Het incidenteel appel van de Staat is gericht tegen de hoogte en maximering van de dwangsom.
grief Istellen [appellanten] dat de voorzieningenrechter ten onrechte de vordering van de Staat ontvankelijk heeft verklaard voor zover deze is gericht tegen [Appellante 3] . Zij wijzen er daarbij op dat [Appellante 3] al in 2005 met de ziekte van Alzheimer is gediagnosticeerd. Zij is derhalve vanwege haar geestelijke toestand niet in staat de eventuele informatieverplichtingen met betrekking tot haar vermogen na te komen.
grief 2betogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter ten onrechte een spoedeisend belang bij de Staat aanwezig heeft geacht. In de toelichting op de grief wijzen zij erop dat de Belastingdienst weliswaar stelt dat zij al sinds 2002 pogingen doet om de gevraagde gegevens en inlichtingen te verkrijgen, maar dat de gedaagde bewindvoerders (dat zijn [Appellant 1] en [Appellant 2] ) nimmer een verzoek om inlichtingen hebben gekregen.
Ook overigens heeft de Staat het spoedeisend belang bij de onderhavige vorderingen voldoende toegelicht, waar hij heeft gesteld dat vanaf 2002 pogingen zijn ondernomen om de benodigde gegevens te verkrijgen van [appellanten] , dat met het verloop van de tijd steeds weer aanslagtermijnen verstrijken en de bewijskracht van de 'startinformatie' uit 1994 afneemt, zodat er een belang is thans op korte termijn ook van hen de gevraagde informatie te verkrijgen. Dat de inspecteur nog steeds niet heeft beslist op de bezwaarschriften uit 2003, maakt dit niet anders.
grief 5betogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter in r.o. 4.9 van het bestreden vonnis in te algemene bewoordingen en daardoor onjuist heeft geoordeeld dat de vordering van de Staat ertoe zou strekken dat [appellanten] in hun hoedanigheid van bewindvoerders van [Appellante 3] c.q. die van erfgenamen van hun vader worden verplicht naar beste vermogen informatie te verstrekken aan de Belastingdienst omtrent het bestaan van en de saldi op de beweerdelijke rekeningen bij de KB Luxbank en eventuele andere rekeningen en dat die verplichting meer omvat dan het verstrekken van bescheiden, namelijk ook het geven van antwoorden op alle vragen die dienstig kunnen zijn om een beeld te krijgen over de vermogenspositie van [x] en [Appellante 3] . Volgens [appellanten] is dit een te ruime omschrijving, omdat de Staat alleen gevorderd heeft dat zij onder verbeurte van een dwangsom gehouden zijn vragen te beantwoorden die betrekking hebben op de in de formulieren verstrekte informatie en daarbij verstrekte bescheiden.
[appellanten] hebben derhalve geen belang bij de grief. De grief kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
grief 6dat zij niet verplicht zouden zijn om gegevens vanaf 1994 te verstrekken, daar een wettelijke bewaartermijn van 12 jaar geldt.
grief 8dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst belang heeft bij een zo volledig mogelijke informatievergaring, en dat hij daarmee ten onrechte bij implicatie heeft geoordeeld dat de Belastingdienst voldoende belang zou hebben bij informatie vanaf 31 januari 1994. Daarbij voeren [appellanten] aan dat het de Belastingdienst niet onvoorwaardelijk vrijstaat om voor de jaren waarvoor reeds (navorderings)aanslagen zijn opgelegd, nog (bijkomende) navorderingsaanslagen op te leggen en met het oog op de vaststelling daarvan zijn bevoegdheden ex artikel 47 AWR te gebruiken.
grief 9dat de voorzieningenrechter zonder draagkrachtige motivering heeft geoordeeld dat, gegeven het voorshands op plausibele wijze gestaafde vermoeden van een voor de fiscus verzwegen rekening, er ook ruimte is voor de aanname van de mogelijkheid dat er ook andere (buitenlandse) rekeningen zijn waar geld op staat of heeft gestaan dan wel waarnaar gelden zijn overgeboekt. [appellanten] wijzen erop dat de Belastingdienst alleen beschikt over informatie dat [x] en/of [Appellante 3] over een saldo bij de KB Luxbank beschikten. Dergelijke informatie is niet voldoende voor de aanname dat er meer buitenlandse rekeningen zijn.
grief 11merken [appellanten] op dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft nagelaten vast te stellen dat de informatie die onder de druk van een dwangsom is verkregen, niet mag worden gebruikt voor de boeteoplegging. Aan het gebruik van de informatie had een restrictie moeten worden verbonden.
grief 1 in het incidenteel appelvoert de Staat aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte de gevorderde dwangsom heeft gesteld op € 250,-- per dag of gedeelte van een dag dat [appellanten] in gebreke blijven om aan de hoofdveroordeling te voldoen, met een maximering van de dwangsom tot € 50.000,--.
De Staat wenst toewijzing van een dwangsom ter hoogte van € 5.000,-- per dag of gedeelte van een dag en geen maximering, althans maximering tot een hoger bedrag dan € 50.000,--.
Gelet op de omstandigheid dat het vonnis in eerste aanleg geen restrictie verbond aan de aard van het gebruik van de informatie tegen de achtergrond van de opgelegde dwangsom, zal het hof het dictum van het bestreden vonnis vernietigen en een nieuw dictum formuleren. Er kan dan geen onduidelijkheid bestaan over de vraag welk gebruik van de te verstrekken informatie is toegestaan, zulks mede met het oog op de hoogte van de op te leggen dwangsom. Om die reden zal de ingangsdatum van de dwangsom worden gesteld op een tijdstip dat gelegen is na het wijzen van dit arrest.