ECLI:NL:GHAMS:2015:5417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
200.156.279/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partijwisseling en kostenveroordeling in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen Hoist Portfolio Holding Ltd. Het hof behandelt de zaak naar aanleiding van een tussenarrest van 7 juli 2015, waarin het hof partijwisseling heeft overwogen. [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen de partijwisseling, omdat zij vreest dat dit haar onredelijk zou schaden, vooral gezien de juridische status van Hoist als vennootschap gevestigd op Jersey. Het hof overweegt dat partijwisseling in beginsel is toegestaan en dat Hoist de werkelijk belanghebbende partij is in deze rechtsbetrekking. Het hof concludeert dat er geen onredelijk nadeel voor [appellante] is, aangezien Hoist ook kantoor houdt in Amsterdam, waardoor het arrest daar betekend kan worden. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vorderingen van Hoist af, terwijl het Hoist veroordeelt in de kosten van het geding. Het hof verklaart dat [appellante] niets aan Hoist verschuldigd is op basis van de kredietovereenkomst en het hypotheekrecht, en legt Hoist een dwangsom op voor het niet nakomen van de opdracht aan het Bureau Krediet Registratie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.156.279/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/553160/HA ZA 13-1655
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 december 2015
inzake
[APPELLANTE],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. D.M.H.M van Dijk te Arnhem,
tegen:
HOIST PORTFOLIO HOLDING Ltd.,
gevestigd te Jersey,
kantoorhoudende te Amsterdam,
geïntimeerde
advocaat: mr. H. Post te Helmond.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Hoist genoemd.
Voor het verloop van de procedure verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 7 juli 2015. [appellante] en Hoist hebben daarna ieder een akte genomen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In dat tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit laten over het voorshands oordeel van het hof Hoist aan te merken als partij in het geding.
Van Griensen heeft bij akte aangegeven bezwaar te hebben tegen partijwisseling omdat [appellante] daardoor onredelijk in haar belangen zou worden geschaad (met een beroep op HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881). [appellante] vreest – kort gezegd – dat zij, als het hof Hoist zou veroordelen in kosten in eerste aanleg en in appel, geconfronteerd wordt met hogere executiekosten omdat Hoist een vennootschap is gevestigd op Jersey (niet zijnde een onderdeel van de Europese Unie) in vergelijking tot IDM (een vennootschap naar Nederlands recht). In dat verband biedt de wet [appellante] ook geen mogelijkheid om zekerheid te verlangen van Hoist, aldus [appellante]. Als het hof toch zou beslissen Hoist aan te merken als partij verzoekt [appellante] het hof om Hoist te veroordelen in de kosten die verbonden zouden zijn aan het executeren van een arrest met kostenveroordeling op Jersey.
Hoist heeft bij akte aangegeven dat al tijdens de comparitie in eerste aanleg ook voor [appellante] duidelijk was dat Hoist de vordering van IDM op [appellante] IDM had overgenomen. Hoist heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.2.
Het Hof overweegt als volgt. Uit HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881 volgt dat partijwisseling in beginsel is toegestaan (ook in appel). In dat verband heeft de Hoge Raad overwogen dat zoveel mogelijk dient te worden beslist tussen de werkelijk belanghebbende partijen bij de rechtsbetrekking in geschil. Gelet op de cessie van de vordering van IDM op [appellante] aan Hoist, is duidelijk dat Hoist in het onderhavige geschil de werkelijk belanghebbende partij is. Een van de gronden om partijwisseling niet toe te staan is dat de wederpartij daardoor onredelijk in haar belangen zou worden geschaad. Zoals het hof in zijn tussenarrest reeds heeft overwogen is het partijen bekend om welke vorderingen het gaat en zij hebben daar ook hun stellingen en verweren op gericht. In zoverre is geen sprake van nadeel aan de zijde van [appellante]. [appellante] stelt echter dat zij onredelijk nadeel lijdt als gevolg van een partijwisseling doordat een arrest met een veroordeling van Hoist in de kosten ten uitvoer gelegd moet worden in Jersey aangezien Hoist een vennootschap is naar het recht van Jersey en een dergelijke executie niet zonder additionele kosten ten uitvoer kan worden gelegd.
2.3.
Het hof stelt vast dat Hoist tevens kantoor houdt te Amsterdam. Het arrest kan dan ook aldaar betekend worden (artikelen 430 jo. 50 Rv) en [appellante] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat Hoist in Nederland geen verhaal biedt voor de dwangsom- en/of proceskostenveroordeling. Nu voor het overige niet gebleken is van onredelijk nadeel aan de zijde van [appellante], zal het hof Hoist als wederpartij van [appellante] aanmerken.
2.4.
Gelet op hetgeen het hof reeds overwogen in zijn arrest van 7 juli 2015, zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd en zullen de vorderingen van Hoist alsnog worden afgewezen, alsmede zal Hoist worden verwezen in de kosten zowel in eerste aanleg als in appel, alsmede in de nakosten zoals na te melden.

3.De beslissing

Het hof:
verstaat dat geïntimeerde in hoger beroep is:
Hoist Portfolio Holding Ltd., gevestigd te Jersey, kantoorhoudende te Amsterdam, in plaats van IDM Finance B.V., gevestigd te Amsterdam;
vernietigt het eindvonnis waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [appellante] op grond van de in 1999 gesloten kredietovereenkomst en het in het jaar gevestigde hypotheekrecht niets aan Hoist is verschuldigd;
veroordeelt Hoist binnen één week na betekening van dit arrest het Bureau Krediet Registratie in Tiel schriftelijk opdracht te geven de registratie van [appellante] in verband met de opgegeven vordering van IDM, die is gecedeerd aan Hoist, door te halen en [appellante] per gelijke post een kopie van die schriftelijke opdracht te sturen, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag na betekening van dit arrest tot een maximum van € 50.000,-;
veroordeelt Hoist in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 392,82 aan verschotten en € 904,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 308,00 aan verschotten en € 1.341,00 voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, L.R. van Harinxma thoe Slooten en S.B. van Baalen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.