ECLI:NL:GHAMS:2015:5396

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
200.140.483/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugverwijzing in geschil over dekking van bedrijfsschadeverzekering en machineschadeverzekering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. en een niet nader genoemde geïntimeerde. De zaak betreft de dekking van schade onder een bedrijfsschadeverzekering en een machineschadeverzekering. Het hof heeft eerder op 31 maart 2015 een tussenarrest gewezen, waarin het de vordering van de geïntimeerde tot vergoeding van kosten voor noodreparaties had afgewezen. In het onderhavige arrest heeft het hof de eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam vernietigd en geoordeeld dat de geïntimeerde recht heeft op een schadevergoeding van € 515.455,80, die door Delta Lloyd moet worden betaald. Het hof heeft vastgesteld dat de schade onder de polis van Delta Lloyd is gedekt en dat de verzekeraar tekort is geschoten in haar stelplichten. Het hof heeft de vorderingen van de geïntimeerde, die voortvloeien uit de bedrijfsschadeverzekering, toegewezen en de bewijsaanbiedingen van Delta Lloyd afgewezen. De beslissing van het hof houdt in dat Delta Lloyd niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank en dat de kosten van het principaal en incidenteel appel voor Delta Lloyd komen. Het arrest is openbaar uitgesproken en uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.140.483/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/496933/HA ZA 11-2318
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 december 2015
inzake
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal appel,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. J.H. Tuit te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel appellante,
advocaat: mr. T.J. Dorhout Mees te Zwolle.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom Delta Lloyd en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 31 maart 2015 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- een akte zijdens Delta Lloyd;
- een antwoordakte zijdens [geïntimeerde] .
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

In principaal en incidenteel appel
2.1.
Het hof heeft in genoemd tussenarrest geoordeeld dat [geïntimeerde] een incidentele grief heeft gericht tegen afwijzing door de rechtbank van de vordering van € 37.113,95 (kosten gemoeid met noodreparaties door eigen werknemers). Nu deze grief niet al te duidelijk was ingesteld, heeft het hof Delta Lloyd in de gelegenheid gesteld hierop alsnog bij akte te reageren.
[geïntimeerde] heeft in haar antwoordakte na het tussenarrest voormelde vordering van
€ 37.113,95 ingetrokken. Dit heeft tot gevolg dat de incidentele grief niet behoeft te worden behandeld en op de vordering niet behoeft te worden beslist.
2.2.
Delta Lloyd verzoekt het hof om terug te komen op zijn beslissing dat de vaststelling ter zake de omvang van de schade als opgenomen in het rapport van [X] van 31 mei 2011, tussen partijen geldt als bewijs van de grootte van de schade. Het hof stelt voorop dat het in beginsel is gebonden aan een bindende eindbeslissing als de onderhavige. Wanneer een dergelijke beslissing blijkt te berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, brengt de goede procesorde met zich brengt dat hierop kan worden teruggekomen. Een dergelijke situatie doet zich hier echter niet voor. Anders dan Delta Lloyd stelt heeft het hof in het tussenarrest wel degelijk onderkend dat de vaststelling omtrent de omvang van de schade in het rapport van 31 mei 2011 weliswaar geldt als bewijs van de grootte van de schade, maar los daarvan moet worden beoordeeld of de schade is gedekt en zich geen gronden voor uitsluiting, verjaring of verval voordoen (zie rechtsoverweging 3.15.3 tussenarrest).
2.3.
Voorts verzoekt Delta Lloyd het hof om terug te komen op zijn bindende eindbeslissingen dat sprake is geweest van een plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging van de zaak als bedoeld in artikel 2.1 van de verzekeringsvoorwaarden van de machineschadeverzekering en de schade niet is uitgesloten op grond van artikel 3.9 van deze voorwaarden. Ook dit verzoek wordt afgewezen. Dat het hof artikel 2.1 (mede) uitlegt aan de hand van artikel 3.9 levert geen miskenning op van het gegeven dat ter zake de omvang van de dekking de stelplicht en bewijslast rusten op [geïntimeerde] , terwijl ter zake de uitsluitingsgrond de stelplicht en bewijslast rusten op Delta Lloyd (zie rechtsoverweging 3.14.4 tussenarrest).
Het hof heeft in het tussenarrest de woorden
plotseling en onvoorzienvan artikel 2.1 zo uitgelegd dat het plotseling en onvoorzien zijn van de schade niet als een afzonderlijke voorwaarde voor dekking moeten worden gezien, nu deze bepaling beoogt dekking te bieden voor het spiegelbeeld van de in artikel 3.9 uitgesloten schade die
geleidelijkis ontstaan vanwege de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak. Anders dan Delta Lloyd betoogt, staat het enkele gegeven dat ongewone werking of abnormaal gebruik van de verzekerde zaak ook kan leiden tot geleidelijke schade, niet aan deze uitleg in de weg.
2.4.
[geïntimeerde] vordert uit hoofde van de bedrijfsschadeverzekering vergoeding van door haar gemaakte kosten ter hoogte van € 7.273,01 (overwerktoeslagen externe medewerkers ten behoeve van reparatiewerkzaamheden in juli/augustus 2006, de installatie van nieuwe ovenkasten tijdens de winterstop 2006/2007 en een reparatie in juni 2007) en € 11.210,= (kosten noodreparaties en assistentie van derden tijdens voormelde reparaties en installatie).
Grief 9 van het principaal appel is gericht tegen de toewijzing door de rechtbank van voormelde vorderingen. Delta Lloyd voert ter onderbouwing van de grief aan dat nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de noodreparaties niet worden gedekt onder de machineschadeverzekering (de gevorderde € 37.113,95; zie rechtsoverweging 2.1), ook de bedrijfsschade die voortvloeit uit de noodreparaties niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank de vorderingen van € 7.273,01 en
€ 11.210,= terecht toegewezen. Artikel 1.1 van de verzekeringsvoorwaarden bedrijfsschadeverzekering (gewijzigd bij aanvullingen B 930-01) luidt als volgt:
“Deze verzekering geschiedt tot dekking van nettowinst en alle vaste kosten, indien het in het polisblad omschreven bedrijf geheel of gedeeltelijk tot stilstand wordt gebracht of stoornis ondervindt als gevolg van een gedurende de contracttermijn opgetreden plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging overkomen aan de in het polisblad aangeduide objecten, echter uitsluitend indien deze beschadiging is gedekt volgens de met betrekking tot rubriek I geldende verzekeringsvoorwaarden (..)”). Nu in casu een materiële beschadiging in de vorm van corrosie in de inductieoven heeft plaatsgevonden en deze valt onder de dekking van de machineschadeverzekering (rechtsoverweging 3.14.4 tussenarrest), valt de als gevolg hiervan optredende bedrijfsschade onder de dekking van de bedrijfsschadeverzekering. Naast de nettowinst en alle vaste kosten dienen ingevolge artikel 6.5 van de verzekeringsvoorwaarden bedrijfsschadeverzekering ook de
“extra bedrijfskosten”te worden vergoed (artikel 6.5:
“Kosten, noodzakelijkerwijs door de verzekerde gemaakt teneinde de omzet of productie na het evenement zoveel mogelijk te brengen op het peil van de normale omzet of productie.”). In het rapport van [X] van 31 mei 2011 wordt ter zake van deze kosten vermeld dat ze betrekking hebben op maatregelen om verdere stilstand te voorkomen/beperken en dus als bedrijfsschade moeten worden gezien. Delta Lloyd bestrijdt dit. Zij stelt dat het gaat om bedrijfsschade die voortvloeit uit noodreparaties en daarom op grond van artikel 8.6 van de verzekeringsvoorwaarden machineverzekering is uitgesloten. Het hof is van oordeel dat Delta Lloyd haar beroep op de genoemde uitsluiting onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Mede in het licht van de bevindingen van de experts kunnen de kosten van de maatregelen redelijkerwijs worden aangemerkt als kosten om de bedrijfsschade zoveel als mogelijk te beperken. Dat de kosten louter zouden zien op een voorlopige herstelling, heeft Delta Lloyd onvoldoende concreet duidelijk gemaakt.
Grief 9 in het principaal appel faalt.
2.5.
Voor zover Delta Lloyd bedoelt het hof te verzoeken terug te komen op de beslissing in het tussenarrest dat zij uit hoofde van de bedrijfsschadeverzekering een bedrag van € 228.290,01 (= 50% van € 456.580,030) moet vergoeden vanwege door [geïntimeerde] geleden verlies door de stilstand van de machines (rechtsoverweging 3.19.3 tussenarrest), wordt het verworpen. Het hof blijft bij zijn beslissing dat deze schade door experts bindend is vastgesteld en nu aan de voorwaarden voor dekking is voldaan dit bedrag moet worden vergoed.
2.6.
De beslissingen uit het tussenarrest en het onderhavige arrest resulteren erin dat [geïntimeerde] jegens Delta Lloyd recht heeft op de helft van de som van de bedragen van € 570.719,37 (machineschadeverzekering) en € 460.192,24 (bedrijfsschadeverzekering). Dit laatste bedrag bestaat uit het bedrag van € 660.948,04 (= € 456.580,03 + € 185.885,= + € 7.273,01 + € 11.210,=), verminderd met het eigen risico van € 200.755,80. In totaal heeft [geïntimeerde] derhalve recht op de helft van
€ 1.030.911,60 (= € 570.719,37 + € 460.192,24), en derhalve op € 515.455,80.
Nu Delta Lloyd is tekortgeschoten in haar stelplichten, worden haar bewijsaanbiedingen afgewezen.
2.7.
Het voorgaande brengt met zich dat het principaal appel faalt en het (voorwaardelijk) incidenteel appel (grotendeels) slaagt. De vonnissen van 12 september 2012 en 28 augustus 2013 zullen duidelijkheidshalve geheel worden vernietigd (met uitzondering van de veroordeling in de proceskosten en nakosten). Het hof zal alsnog voor recht te verklaren dat Delta Lloyd is gehouden tot uitkering van een bedrag van € 515.455,80 en Delta Lloyd veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [geïntimeerde] .
Delta Lloyd heeft geen grief gericht tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2011, zodat zij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Nu Delta Lloyd in eerste aanleg grotendeels in het ongelijk is gesteld zal haar veroordeling in de proceskosten in stand blijven (grief 10 in het principaal appel faalt).
Voorts zal Delta Lloyd als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal en incidenteel appel.
2.8.
J. Blokland, die het tussenarrest mede heeft gewezen, is thans geen raadsheer meer, zodat zijn plaats is ingenomen door J.F. Aalders.

3.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel
verklaart Delta Lloyd niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2011;
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 12 september 2012 en 28 augustus 2013, voor zover gewezen tussen [geïntimeerde] en Delta Lloyd, met uitzondering van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling in de proceskosten en de nakosten in het vonnis van 28 augustus 2013;
en opnieuw rechtdoende:
- verklaart voor recht dat de schade van [geïntimeerde] onder de polis van (onder meer) Delta Lloyd is gedekt tot een bedrag van € 1.030.911,60 en dat Delta Lloyd de helft hiervan, te weten € 515.455,80, moet betalen;
- veroordeelt Delta Lloyd tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 515.455,80, vermeerderd met wettelijke rente hierover vanaf 27 september 2007 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Delta Lloyd in de proceskosten van het principaal en incidenteel appel, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 4.961,= aan verschotten en op € 13.632,50 aan salaris advocaat voor het principaal appel, en op nihil aan verschotten en op € 1.947,50 aan salaris advocaat voor het incidenteel appel, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.R. van Harinxma thoe Slooten, J.W. Hoekzema en J.F. Aalders en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.