Vervolgens dient te worden beoordeeld of [de minderjarige] ervan op de hoogte dient te worden gesteld dat [X] (en niet [Y] ) zijn biologische vader is.
Het hof is van oordeel dat een kind het recht heeft om te weten wie zijn ouders zijn. Voor dit oordeel vindt het hof steun in artikel 7 en 8 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, dat bepaalt dat een kind het recht heeft om zijn beide ouders en zijn eigen identiteit te kennen. Het hof leidt uit deze artikelen af dat een opvoedende ouder die het kind vanaf jonge leeftijd niet juist voorlicht omtrent de vraag wie zijn biologische vader is, maar het kind vertelt – zoals in dit geval de moeder – dat de juridische vader de biologische vader is, in strijd met de rechten van het kind handelt.
Naar de moeder betoogt is haar handelwijze, waarbij zij weigert [de minderjarige] te vertellen dat [X] zijn biologische vader is, gerechtvaardigd omdat [de minderjarige] minder draagkracht heeft dan het gemiddelde kind van zijn leeftijd. De problematiek van [de minderjarige] (een vermoeden van PDD-NOS) brengt naar het oordeel van het hof echter niet mee dat statusvoorlichting niet zou kunnen plaatsvinden. Wel kan het hof zich voorstellen dat het in deze situatie nodig kan zijn deze grondiger voor te bereiden en intensiever te begeleiden dan gebruikelijk. Als ook mevrouw Steketee betrokken wordt bij het traject ter voorbereiding op de statusvoorlichting, zoals toegezegd door JBRA, kan ook zij de draagkracht van [de minderjarige] beoordelen.
Daarnaast heeft de moeder een beroep gedaan op haar recht op eerbiediging van het gezinsleven van haar, [de minderjarige] en [Y] , maar naar het oordeel van het hof weegt dit recht niet op tegen het recht van [de minderjarige] om te weten van wie hij afstamt.
Nu het hof op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel is dat [de minderjarige] moet worden verteld wie zijn biologische vader is en de moeder herhaaldelijk heeft gesteld dat zij niet voornemens is [de minderjarige] voor te lichten, moet de conclusie worden getrokken dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Hoewel [de minderjarige] een hechte band heeft met [Y] zal er een moment aanbreken waarop het [de minderjarige] duidelijk wordt dat niet [Y] maar [X] zijn biologische vader is. Het hof onderschrijft de zorg van de Raad dat het schadelijk voor de ontwikkeling van [de minderjarige] is als niet op een verantwoorde manier, rekening houdend met de bijzondere situatie van [de minderjarige] , statusvoorlichting wordt gegeven. Deze schade hoeft niet alleen zijn identiteitsontwikkeling en de band met [X] te betreffen, maar kan er ook uit bestaan dat de relatie van [de minderjarige] met de moeder en [Y] beschadigd raakt. De bedreiging kan onvoldoende op een ander manier worden weggenomen. Aangezien de moeder om haar moverende redenen meerdere malen niet heeft meegewerkt aan onderzoek acht het hof het niet waarschijnlijk dat zij zal meewerken aan vrijwillige hulpverlening. Dat de moeder, zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, bereid is om [de minderjarige] samen met mevrouw Steketee voor te lichten, is gezien deze houding uit het verleden evenmin aannemelijk.
Aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is derhalve ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans nog voldaan.