ECLI:NL:GHAMS:2015:5346

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
200.162.506/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming mentor in geschil over geschiktheid van de dochter van de rechthebbende

In deze zaak gaat het om de benoeming van een mentor voor een rechthebbende die lijdt aan dementie. Appellante, de dochter van de rechthebbende, is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de kantonrechter die de Stichting Mentorschap Amsterdam als mentor heeft benoemd. De dochter stelt dat zij geschikter is om als mentor op te treden, omdat zij een hechte band met haar moeder heeft en dagelijks bij haar op bezoek komt. Het hof heeft de zaak behandeld op 6 mei 2015 en heeft op 22 december 2015 uitspraak gedaan.

Het hof oordeelt dat de dochter niet geschikt is als mentor. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende incidenten die hebben plaatsgevonden tussen de dochter en het personeel van het verzorgingstehuis, waar de rechthebbende verblijft. De dochter heeft zich in het verleden dreigend gedragen en heeft de toegang tot de afdeling van haar moeder tijdelijk ontzegd gekregen. Het hof concludeert dat de dochter niet in staat is om op een constructieve manier samen te werken met de zorginstelling en de huidige mentor, wat essentieel is voor het welzijn van de rechthebbende.

De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de kantonrechter en wijst de verzoeken van de dochter in hoger beroep af. Het hof benadrukt dat het in het belang van de rechthebbende noodzakelijk is dat de mentor adequaat kan communiceren en samenwerken met de zorginstelling. De beslissing van het hof houdt in dat de benoeming van de Stichting Mentorschap Amsterdam als mentor wordt bekrachtigd en dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 22 december 2015
Zaaknummer: 200.162.506/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 3378281 EB VERZ 14-10767
in de zaak in hoger beroep van:
[X] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. E. Huls te Amsterdam,

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante wordt hierna [X] genoemd.
1.2.
[X] is op 8 januari 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 9 oktober 2014 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 3378281 EB VERZ 14-10767.
1.3.
De zaak is op 6 mei 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.4.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [X] , bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw N. van Steensel van der Aa (hierna: van Steensel van der Aa), werkzaam als maatschappelijk werker bij Revalidatie- & Zorgcentrum [het verzorgingstehuis] (hierna: [het verzorgingstehuis] ) te [plaats] ;
- mevrouw H.F. van den Brink (hierna: de mentor), namens Stichting Mentorschap Amsterdam;
- mevrouw J.A.M. Krijnen (hierna: Krijnen), directeur van de Stichting Mentorschap Amsterdam.
1.5.
Op 11 mei 2015 heeft de voorzitter, als raadsheer-commissaris, [A] (hierna: rechthebbende) in [het verzorgingstehuis] (waar rechthebbende verblijft), gehoord. De griffier J.W. van der Klooster van het hof was daarbij aanwezig. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift van dit proces-verbaal is gestuurd naar de advocaat van [X] , rechthebbende, Krijnen, van Steensel van der Aa, de mentor, en aan mevrouw [B] (hierna: [B] ), dochter van de rechthebbende.
1.6.
Het hof heeft [B] , wonende in de Verenigde Staten, bij brief van 21 mei 2015 in de gelegenheid gesteld haar mening te geven over het verzoek in hoger beroep van [X] . Zij heeft dit gedaan bij brief van 8 juni 2015, welke op 16 juni 2015 bij de griffie van dit hof is binnengekomen. De advocaat van [X] , Krijnen, van Steensel van der Aa en de mentor hebben een afschrift van deze brief ontvangen.
1.7.
Op 29 juni 2015 is bij de griffie van dit hof een reactie van Krijnen, mede namens de mentor, op voornoemde brief binnengekomen. De advocaat van [X] en van Steensel van der Aa en de mentor hebben een afschrift van deze brief ontvangen

2.De feiten

[X] is dochter van rechthebbende. Rechthebbende is geboren [in] 1941. Zij verbleef van 2008 tot 2013 in zorgcentrum [z] te [plaats] . Sinds 2013 verblijft zij in [het verzorgingstehuis] , op de afdeling Psychogeriatrie.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van van Steensel van der Aa, als maatschappelijk werker verbonden aan [het verzorgingstehuis] , een mentorschap ingesteld ten behoeve van rechthebbende en is de Stichting Mentorschap Amsterdam benoemd tot mentor.
3.2.
[X] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar te benoemen als mentor en [het verzorgingstehuis] te veroordelen in de proceskosten van dit geding.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
[X] is het niet eens met de bestreden beschikking, voor zover het de benoeming van de stichting Mentorschap Amsterdam tot mentor van haar moeder betreft.
[X] stelt allereerst dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij naar behoren is opgeroepen voor de zitting in eerste aanleg. Zij heeft geen oproep of processtukken ontvangen, enkel de bestreden beschikking. De kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat er geen bezwaren waren tegen de benoeming van de mentor. [X] heeft wel degelijk bezwaren hiertegen. Zij voert hiertoe aan dat haar moeder dementerende is en dat [X] voor haar de enige vertrouwde persoon is. Zij is iedere dag bij haar moeder in het verzorgingstehuis, de band met haar moeder is zeer hecht. [X] is van mening dat zij meer geschikt is om de zaken voor haar moeder te regelen dan de thans benoemde mentor. [X] verzoekt dan ook haar te benoemen als mentor van haar moeder. Zij wijst op artikel 1:452, lid 3 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), waarin staat de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene volgt, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. [X] stelt dat haar moeder zou willen dat zij als mentor wordt benoemd en dat er geen sprake is van gegronde redenen die zich tegen haar benoeming verzetten. Mocht het hof van oordeel zijn dat dit niet kan worden vastgesteld dan doet [X] een beroep op artikel 1:452, lid 4 BW, waarin -zover hier van belang- uitdrukkelijk wordt bepaald dat bij voorkeur een kind tot mentor wordt benoemd.
[X] heeft hier ter zitting in hoger beroep aan toegevoegd dat zij in het verleden een lange periode voor haar moeder heeft gezorgd en dat zij graag zou willen dat haar moeder weer bij haar, of althans bij familie, komt wonen. [X] heeft voorts verklaard dat zij vals wordt beschuldigd door het personeel van [het verzorgingstehuis] en dat zij daarom een tijdje niet meer bij haar moeder op bezoek is geweest. [X] heeft ter zitting in hoger beroep bij monde van haar advocaat subsidiair verzocht dat twee mentoren benoemd worden, zodat [X] en de andere mentor kunnen samenwerken.
4.2.
De mentor heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de rechthebbende een vriendelijke vrouw is, dat zij erg ziek is en neigt naar ondergewicht. Haar medische situatie is zodanig dat zij niet thuis verzorgd kan worden, aldus de mentor. De mentor heeft voorts verklaard dat [X] haar niet accepteert als mentor, hetgeen moeilijke situaties met zich meebrengt, ook voor de rechthebbende. De mentor heeft getracht zich voor te stellen aan [X] , maar zij weigerde om met haar te spreken.
4.3.
Van der Steensel van der Aa heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat er in het zorgcentrum gedurende het afgelopen jaar verschillende incidenten hebben plaatsgevonden met [X] . De zorgmedewerkers hebben dit per mail aan de teamleider gemaild. [X] gedraagt zich tijdens deze incidenten dreigend en boos jegens de personeelsleden en zij houdt haar moeder weg bij activiteiten. Als gevolg hiervan mag [X] niet meer op de afdeling komen, zij mag nog wel haar moeder bezoeken.
4.4.
Krijnen heeft ter zitting in hoger beroep - kort samengevat- verklaard dat zij het niet in het belang van de rechthebbende acht dat [X] wordt benoemd tot haar mentor. In het verleden heeft het maatschappelijk werk van [het verzorgingstehuis] initiatieven ontplooid om met [X] over de behandeling van rechthebbende te overleggen, maar dit bleek niet haalbaar. Het lukt [X] niet om wat goed is voor de rechthebbende vorm te geven, aldus Krijnen. Zo heeft [X] bijvoorbeeld haar moeder eens mee naar huis genomen, waar zij op de grond sliep in een niet passende zorgsituatie. Verder doet zij agressieve uitlatingen naar de zorgmedewerkers, als gevolg waarvan de relatie in het behartigen van de zorgbelangen op scherp komt te staan. Ook wordt kleding die voor de rechthebbende is gekocht door [X] meegenomen en niet teruggebracht en komt [X] soms weken niet op bezoek, zonder bericht. Krijnen heeft voorts verklaard dat de Stichting mentorschap het belang ziet van contact tussen moeder en dochter en zich er sterk voor zal maken dat dit contact vorm kan hebben, waar de rechthebbende ook verblijft. In de onder 1.7. genoemde brief heeft Krijnen haar standpunt herhaald.
4.5.
[B] , dochter van de rechthebbende en zuster van [X] , is in de gelegenheid gesteld haar mening te geven. Zij heeft dit schriftelijk gedaan in de onder 1.6. genoemde brief. In de brief staat - kort samengevat- dat [B] wenst dat [X] als enige mentor ten behoeve van hun moeder benoemd zal worden. [B] schrijft in de brief dat zij jaren geleden, toen haar moeder nog niet dementerende was, met haar moeder heeft gesproken en dat haar moeder haar in dat gesprek heeft verteld dat zij liever bij [X] wil wonen dan in een “care home”. [B] heeft er vertrouwen in dat [X] voor hun moeder kan zorgen. [B] acht het niet zinvol dat [X] het mentorschap samen met de Stichting Mentorschap uitoefent, gelet op de meningsverschillen tussen hen, die stress zullen opleveren voor de moeder, aldus [B] in de brief.
4.6.
Het hof overweegt als volgt.
Voor zover [X] een grief heeft gericht tegen de gang van zaken in eerste aanleg gaat het hof hieraan voorbij. Deze grief kan niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden nu, wat er verder van die gang van zaken zij, het hoger beroep er mede toe dient fouten en omissies in eerste aanleg te herstellen. [X] heeft in hoger beroep voldoende de mogelijkheid gekregen om haar bezwaren kenbaar te maken en haar standpunt toe te lichten.
4.7.
Aan het hof ligt vervolgens ter beoordeling voor of de kantonrechter terecht en op goede gronden bij het ten behoeve van rechthebbende ingestelde mentorschap de Stichting Mentorschap Amsterdam benoemd heeft tot mentor, en of die gronden thans nog aanwezig zijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:452 lid 3 van het BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Tevens bestaat er blijkens het vierde lid van voornoemd artikel een wettelijke voorkeur voor de benoeming van, onder andere, kinderen van de rechthebbende.
Zoals vermeld onder 1.5., heeft de voorzitter als raadsheer-commissaris de rechthebbende op 11 mei 2015 gehoord. Uit de verklaring van de rechthebbende, neergelegd in het proces-verbaal, blijkt naar het oordeel van het hof dat de rechthebbende, als gevolg van haar fysieke en geestelijke toestand, niet in staat is haar uitdrukkelijke voorkeur als bedoeld in artikel 1:452 lid 3 BW kenbaar te maken. Het hof is echter van oordeel dat ook als ervan wordt uitgegaan dat het de voorkeur van de rechthebbende zou hebben dat [X] wordt benoemd als mentor, er gegronde redenen zijn om van die voorkeur af te wijken. Dit geldt evenzeer voor de wettelijke voorkeursregeling zoals neergelegd in artikel 1:452 lid 4 BW. Het hof hecht er hierbij belang aan dat uit de stukken en het ter zitting verhandelde genoegzaam is gebleken dat er meerdere incidenten en conflicten hebben plaatsgevonden tussen [X] en personeelsleden van [het verzorgingstehuis] (en voorheen ook met personeelsleden van [z] ). Dientengevolge zijn aan [X] in beide zorginstellingen bezoektijden toegewezen, en is in [het verzorgingstehuis] als gevolg van een incident, besloten om [X] de toegang tot de verpleegafdeling (tijdelijk) te ontzeggen. De rechthebbende is getuige geweest van sommige incidenten waaronder een incident met de activiteitenbegeleider (waarbij [X] de activiteitenbegeleider zou hebben geduwd). Uiteindelijk leidde dit ertoe dat rechthebbende door [X] niet heeft kunnen deelnemen aan een aantal activiteiten van het zorgcentrum. Hoewel [X] haar moeder nog wel mocht bezoeken is zij, vanwege haar onvrede over [het verzorgingstehuis] , langere tijd niet naar haar moeder toegegaan. Voorts heeft [X] geweigerd met de mentor te spreken en heeft zij ook in deze verhouding een conflictueuze situatie gecreëerd, hetgeen niet in het belang van de rechthebbende is.
Het is voor alle betrokkenen duidelijk dat [X] veel van haar moeder houdt en dat het contact tussen moeder en dochter voor beiden belangrijk is. Uit het voorgaande volgt evenwel ook dat [X] regelmatig niet in staat is haar eigen emoties te beheersen en het belang van haar moeder niet immer voorop stelt. [X] is niet in staat haar onvrede met (de personeelsleden van) [het verzorgingstehuis] op een constructieve manier te bespreken en er is geen enkel vertrouwen (meer) tussen [X] en de zorginstelling. Daarbij komt dat uit de stukken en het ter zitting in hoger beroep verhandelde gebleken is dat het verzoek van [X] mede is ingegeven door haar sterke wens dat haar moeder bij haar komt wonen. Deze wens is echter niet realistisch, gelet op de medische toestand van haar moeder en de kennelijk beperkte draagkracht van [X] die ter zitting in hoger beroep heeft aangegeven tijdelijk in te wonen bij een tante “om afstand te kunnen nemen”.
Het hof overweegt voorts dat het in het belang van de rechthebbende noodzakelijk is dat de mentor in staat is op een adequate wijze te communiceren en samen te werken met de zorginstelling waar de rechthebbende verblijft en met andere bij de rechthebbende betrokkenen. Het gebrek aan inzicht van [X] in de medische situatie van haar moeder en haar onvermogen om samen te werken met het zorgcentrum en andere betrokkenen, zoals de huidige mentor, leiden er naar het oordeel van het hof toe dat [X] niet geschikt is om als mentor benoemd te worden. Het voorgaande betekent dat ook het delen van het mentorschap, zoals subsidiair verzocht, niet tot de mogelijkheden behoort. Het hof merkt voorts op dat door de mentor al de nodige werkzaamheden (in haar hoedanigheid als mentor van rechthebbende) zijn verricht en er geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat zij die werkzaamheden niet naar behoren heeft verricht. De slotsom is dan ook, gelet op al het vorenoverwoge, dat de kantonrechter terecht en op goede gronden bij het ten behoeve van rechthebbende ingestelde mentorschap de Stichting Mentorschap Amsterdam benoemd heeft tot mentor en dat die gronden thans nog aanwezig zijn. Dit leidt ertoe dat het hof de verzoeken van [X] in hoger beroep zal afwijzen en de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
4.9.
Het hof ziet geen aanleiding [het verzorgingstehuis] te veroordelen in de proceskosten van dit geding, zoals door [X] is verzocht, en zal deze kosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, voorzitter, mr. M.J. Leijdekker en mr. J.W. Brunt in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.