Uitspraak
mr. W.P. den Hertog, kantoorhoudende te Den Haag,
[E]
mr. A. Haanen
mr. J. Groot, beiden kantoorhoudende te Utrecht,
mr. J.H. Lemstraen
mr. T. Salemink, beiden kantoorhoudende te Amsterdam.
1.Het verloop van het geding
- verzoekster als [A]
- verweester sub 1 als [B]
- verweerster sub 2 als [C]
- verweersters gezamenlijk als [B] c.s.
- belanghebbende als [J]
- [K] als [K]
- [L] als [L]
- [M] als [M]
- [N] als [N]
mr. H.F. Doeleman aangewezen als onderzoeker respectievelijk commissaris.
2.De feiten
:“
de winst staat ter vrije beschikking van de algemene vergadering”
.De statuten van [J] bepalen in art. 6 lid 2: “
Het bestuur dient ervoor zorg te dragen, dat steeds zodanig behoorlijk dividend op de aandelen in[ [B] ]
zal worden uitgekeerd als verantwoord is met inachtneming van de continuïteit van de onderneming van de vennootschap en de met de vennootschap verbonden onderneming(en).”
3.De gronden van de beslissing
NJ1990, 466, m.nt. Ma (
Ogem), worden aangenomen dat op grond van dat artikel ook een verzoek tot het vaststellen van wanbeleid (een declaratoire uitspraak) kan worden gedaan. Voor beide verzoeken geldt dat de Ondernemingskamer ze slechts kan honoreren indien zij tot de conclusie komt dat uit het verslag van wanbeleid is gebleken. Voor het treffen van de hier bedoelde voorzieningen is niet noodzakelijk dat de Ondernemingskamer die conclusie met zoveel woorden in het dictum van haar beschikking tot uitdrukking brengt. De verzoek(st)er die alleen voorzieningen wenst, kan zich daarom tot een daartoe strekkend verzoek beperken. Ook het verweer dat [A] niet in haar verzoek kan worden ontvangen omdat zij heeft nagelaten haar verzoek, in overeenstemming met art. 278 Rv, duidelijk te omschrijven en met gronden te onderbouwen, faalt. [A] heeft voldoende duidelijk heeft uiteengezet dat en waarom er in haar visie sprake is van wanbeleid, een en ander onder verwijzing naar het verslag.
24. [B] c.s. heeft op verzoek van Onderzoeker investeringsoverzichten overgelegd waarin de volgende bedragen aan bruto-investeringen per jaar zijn opgenomen:
€ 7.740.861, 31 maart 2014: € 6.851.555 en 31 maart 2015: € 4.187.726) en dat het aanhouden en waarborgen van liquiditeiten noodzakelijk is in het kader van de benodigde toekomstige financiering van onder meer vervanging, uitbreiding en transitievergoedingen op grond van de WWZ. Zij heeft voorts gemotiveerd gesteld dat het aantrekken van bankfinanciering in strijd is met haar strategie. In dat verband heeft zij naar voren gebracht dat zij niet afhankelijk wil zijn van externe financiering om snel en slagvaardig te kunnen inspringen op acute vraag uit de markt, en dat de vooruitzichten voor de sector niet rooskleurig zijn. Daarnaast heeft zij haar bijzondere karakter als familiebedrijf benadrukt dat zich kenmerkt door een langere termijnvisie en een focus op continuïteit met het oog op de komende generatie. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer kan het door [B] c.s. gevoerde dividendbeleid ondanks het feit dat [K] op enig moment niet meer werkzaam was in het familiebedrijf en in een persoonlijk ongunstige situatie was komen te verkeren, de genoemde marginale toets doorstaan. Voor dit oordeel speelt een belangrijke rol dat na 2006 het dividendbeleid, procentueel gezien, aanzienlijk is verruimd ten opzichte van de periode daarvoor (wat erin heeft geresulteerd dat absoluut gezien over de (gebroken) boekjaren 2007 tot en met 2012-2013 per certificaathouder in totaal € 384.476 aan dividend is uitgekeerd).
74. Op dit moment lijkt de informatievoorziening van [B] c.s. naar haar aandeelhouders en certificaathouders, in het bijzonder [A] , in overeenstemming te zijn met daarvoor geldende normen.”
79. In overeenstemming met de geldende wettelijke vereisten worden thans (afzonderlijke) algemene vergaderingen gehouden voor [C] .”